Bewijsopdrachten in zaak over thuiskopieheffingen

18-04-2019 Print this page
IEPT20190213, Rb Den Haag, Stobi v De Staat

Niet-ontvankelijkheidsverweer op grond van artikel 3:305a BW faalt: artikel 3:305a(3) BW staat in de weg staat aan vorderen schadevergoeding, maar niet voor vorderen verklaring voor recht. Verjaringsverweer Staat slaagt voor periode voor 21 januari 2010. Stobi krijgt gelegenheid te reageren op twee weken voor de comparitie in geding gebracht Sman(2016)-rapport. Indien na deze uitlatingen wordt geconcludeerd dat de thuiskopieheffing daadwerkelijk te hoog was door ook schade wegens kopiëren uit illegale bron te verdisconteren heeft de Staat onrechtmatig gehandeld. Onrechtmatige daad toerekenbaar aan de Staat: door De Staat aangedragen omstandigheden komen krachtens verkeersopvattingen voor rekening van de Staat. Partijen dienen zich uit te laten over de vraag of de in de AmvB’s bepaalde thuiskopievergoeding daadwerkelijk te hoog was door bevriezings AmvB’s. Schade aannemelijk, “doorberekeningsverweer” de Staat faalt: niet aannemelijk dat gehele achterban Stobi en de individuele eisers de thuiskopievergoeding volledig hebben doorberekend en dat concurrentienadeel niet aan de orde kon zijn.

 

PROCESRECHTAUTEURSRECHT

 

Stobi is in 1999 opgericht en behartigt sindsdien de belangen van alle partijen (fabrikanten, importeurs, distributeurs en agenten) die geraakt worden door thuiskopieheffing op “blanco informatiedragers” waarmee wordt gedoeld op alle voorwerpen die bestemd zijn om beelden, geluid of informatie vast te leggen, waaronder blanco cd’s en dvd’s. De andere eiseressen zijn aangesloten bij Stobi en allen actief als importeur en fabrikant van informatiedragers, voornamelijk de “traditionele” blanco informatiedragers, cd’s en dvd’s. Naar aanleiding van het arrest van het HvJEU in de zaak ACI  v Thuiskopie (IEPT20140410) zijn de bedragen van de thuiskopievergoeding bij AmvB van 28 oktober 2014 met ingang van 1 januari 2015 verlaagd met 30%. Eisers vorderen nu onder meer een verklaring voor recht dat de Staat schadeplichtig is voor de door hun te veel betaalde thuiskopievergoeding.

 

De rechtbank oordeelt dat het verjaringsverweer van de Staat slaagt voor de periode van voor 21 januari 2010. Stobi krijgt gelegenheid te reageren op twee weken voor de comparitie in geding gebracht Sman(2016)-rapport, waarmee de Staat betoogt dat de thuiskopie niet daadwerkelijk te hoog was. Indien na deze uitlatingen wordt geconcludeerd dat de thuiskopieheffing daadwerkelijk te hoog was door ook schade wegens kopiëren uit illegale bron te verdisconteren heeft de Staat onrechtmatig gehandeld. De Staat stelt dat dit handelen niet aan haar kan worden toegerekend, maar de rechtbank volgt de Staat hier niet in. De Staat stelt dat artikel 5(2)(b) Arl niet duidelijk is op het punt van thuiskopiëren uit illegale bron, dat vaststaat dat de Staat de bedoeling had de Arl getrouw om te zetten, dat van de Raad van State en de Tweede Kamer nooit aanmerkingen zijn gekomen op de AmvB’s, dat de advocaat-generaal bij de Hoge Raad, noch de Hoge Raad het een acte clair vonden en dat tot aan het HvJEU moest worden geprocedeerd totdat duidelijk werd dat de AmvB’s niet in overeenstemming waren met artikel 5(b) Arl. Dit zijn volgens de rechtbank allemaal omstandigheden krachtens verkeersopvattingen zowel ieder voor zich als in onderling verband bezien voor rekening van de Staat komen.

 

Met betrekking tot de vordering die ziet op de bevriezings AmvB’s krijgen partijen de opdracht om zit uit te laten over de vraag of de in de AmvB’s bepaalde thuiskopievergoeding daadwerkelijk te hoog was, in de zin dat de totale opbrengst van de op de traditionele dragers geheven thuiskopievergoeding daadwerkelijk hoger was dan hetgeen een billijke compensatie vormde voor het thuiskopiëren met deze dragers. Het “doorberekeningsverweer” van de Staat wordt afgewezen. Het is niet aannemelijk dat de gehele achterban van Stobi en de individuele eisers de thuiskopievergoeding volledig hebben doorberekend en dat concurrentienadeel niet aan de orde kon zijn.

 

IEPT20190213, Rb Den Haag, Stobi v De Staat

 

ECLI:NL:RBDHA:2019:1251