Niet aannemelijk dat deelnemer Staatsloterij geen loten had gekocht indien hij wist dat winstkans 0,000000953% was en geen 0,00000667%

26-04-2019 Print this page
IEPT20190319, Rb Den Haag, Staatsloterij

Schadevergoeding ten bedrage van het totale aankoopbedrag van loten die deelnemer Staatsloterij heeft gekocht in de periode 2000 tot en met 2007 waarin misleidende mededelingen zijn gedaan over winstkansen afgewezen nu geen causaal verband bestaat tussen deze misleidende mededelingen en de schade: vast moet komen te staan dat deelnemer door de mededelingen die neerkwamen op de ene fictieve minuscule kans wel heeft meegedaan, waar hij dat bij mededelingen die neerkwamen op de werkelijke, kleinere minuscule kans dat niet zou hebben gedaan, geen reden om deelnemer in het bewijs van het causaal verband tegemoet te komen,  nu speelgedrag deelnemer in de jaren dat de misleidende mededelingen zijn gedaan niet afwijkend was van de periode daarvoor of daarna is niet bewezen dat hij als gevolg van de misleidende uitingen is overgegaan tot aankoop van de loten.

 

RECLAMERECHT

 

Geschil tussen de Staatsloterij en een deelnemer. Eerder heeft het hof Den Haag geoordeeld (IEPT20130528) dat de Staatsloterij de periode 2000 tot en met 2007 misleidende mededelingen heeft gedaan over het wel- of niet-gegarandeerd zijn van de prijzen, de winkansen en het aantal gewonnen prijzen en hierdoor in strijd heeft gehandeld met artikel 6:194 (oud) BW. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen. De Staatsloterij heeft vervolgens een collectieve regeling getroffen met een groot aantal deelnemers. De deelnemer in kwestie heeft niet ingetekend op deze collectieve regeling en vordert een schadevergoeding van €1.285,10 bestaande uit het totaal aankoopbedrag van de door hem gekochte loten in de periode 2000 tot en met 2007.  

 

Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of er causaal verband bestaat tussen deze misleidende mededelingen en de door de deelnemer gestelde schade. Met andere woorden: zou  de deelnemer indien de misleidende mededelingen niet zouden zijn gedaan, wél of niet met de Staatsloterij hebben meegespeeld. Als onweersproken staat vast dat inherent aan een loterijovereenkomst een onzekere kans op een prijs is. In de procedure bij het gerechtshof Den Haag die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2015 zijn de kansen op een prijs becijferd. De kans op een prijs als voorgespiegeld door de misleidende uitingen bedroeg 0,00000667%, terwijl deze in werkelijkheid 0,000000953% bedroeg. De kantonrechter oordeelt met de Staatsloterij dat in beide gevallen sprake is van een minuscuul kleine (win)kans.

 

Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen reden is om de deelnemer tegemoet te komen in de bewijsopdracht moet vast komen te staan dat deelnemer door de mededelingen die neerkwamen op de ene fictieve minuscule kans wel heeft meegedaan, waar hij dat bij mededelingen die neerkwamen op de werkelijke, kleinere minuscule kans dat niet zou hebben gedaan. De deelnemer is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Nu het speelgedrag van de deelnemer in de jaren dat de misleidende mededelingen zijn gedaan niet afwijkend was van de periode daarvoor of daarna is niet bewezen dat hij als gevolg van de misleidende uitingen is overgegaan tot aankoop van de loten.

 

IEPT20190319, Rb Den Haag, Staatsloterij

 

ECLI:NL:RBDHA:2019:2662