Geen reden voor aanvulling eerdere vonnis Invitria

12-11-2019 Print this page
IEPT20191106, Rb Den Haag, Medical Workshop v Sharpsight
(Met dank aan Gino van Roeyen, LAWNCH)

Vonnis van 16 oktober 2019 niet aangepast: geen verzuim art 32 Rv, geen kennelijke fout omdat de door eiser aangewezen fout in r.o. 4.18 ziet op een vordering die afgewezen is vanwege ontbreken spoedeisend belang en het ontbreken van een tijdvak aan het begrip ‘voorlopig’ kan ook niet tot een aanvulling leiden omdat de procedure al naar zijn aard ‘voorlopig’ is en de voorzieningenrechter heeft de in 1019i Rv termijn bepaald op 6 maanden en het vonnis wordt niet aangevuld met ‘voor alternatieve producten’ omdat Medical Workshop naar voorlopig oordeel geen recht heeft op gebruik van het merk Invitria, óók niet voor alternatieve producten.

 

PROCESRECHT

 

In vervolg op IEPT20191016, Rb Den Haag, Medical Workshop v Sharpsight verzoekt Medical Workshop tot verbetering/aanvulling van het vonnis. Volgens Medical Workshop dient het vonnis op een tweetal punten door de voorzieningenrechter te worden aangevuld.

 

In r.o 5.4. van haar vonnis beveelt de voorzieningenrechter Medical Workshop met ingang van 19 november 2019 ieder gebruik van merknaam Invitria en daarmee overeenstemmende namen te staken en gestaakt te houden. In r.o. 4.18 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat Medical Workshop na afloop van de Licentieovereenkomst de naam Invitria voorlopig niet mag gebruiken voor het op de markt brengen van alternatieve producten. Medical Workshop stelt naar aanleiding hiervan:
1.    Dat met het bevel niet is beslist op de duur van het begrip ‘voorlopig’ zodat wordt verzocht dit op de voet van artikel 32 Rv aan te vullen met een tijdvak en 
2.    Dat consistent zou zijn het bevel aan te vullen met de woorden ‘voor alternatieve producten’.

 

Geen van beide gronden voor aanvulling kunnen slagen. Op de voet van artikel 32 Rv vult de rechter het vonnis aan indien hij heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde. Zoals Sharpsight c.s. -om wiens vordering het in het verzoek van Medical Workshop gaat- in haar reactie ook al heeft aangegeven, is van een dergelijk verzuim geen sprake.

 

Er is in het vonnis ook van geen kennelijke fout gebleken. Het door Medical Workshop aangehaalde r.o. 4.18 ziet op een andere vordering, te weten de vordering in reconventie tot overdracht van het Medical Workshopmerk, die de voorzieningenrechter heeft afgewezen vanwege een gebrek aan spoedeisend belang. Bij die afwijzing is betrokken dat het bevel meebrengt dat Medical Workshop de naam Invitria 'voorlopig' niet mag gebruiken. Daarmee is geen sprake van een kennelijke fout, laat staan één die zou moeten leiden tot verbetering van het bevel door daaraan een tijdvak toe te voegen. Het bevel heeft al naar de aard van de procedure (kort geding) een voorlopig karakter. De voorzieningenrechter heeft de in 1019i Rv termijn bepaald op 6 maanden.

 

Ook het niet beperken tot het gebruik voor alternatieve producten leidt niet tot de constatering dat er sprake is van een kennelijke fout. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat moet worden aangenomen dat Sharpsight als enige recht heeft op de naam Invitria en dat de tekst van de licentieovereenkomst erop neerkomt dat na afloop van de licentieovereenkomst de gevestigde merkenrechten toekomen aan degene met het recht het product (verder) te produceren en te verhandelen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter komt het recht op gebruik van de naam vanaf 19 november 2019 niet toe aan Medical Workshop, ook niet voor alternatieve producten.

 

IEPT20191106, Rb Den Haag, Medical Workshop v Sharpsight

 

Kopie originele vonnis