Voeging zaken merken Meydanim

16-01-2020 Print this page
IEPT20191111, Rb Den Haag, Meydanim

Voeging met zaak zaaknummer/rolnummer C/09/579551/HA ZA 19-928: verzoek voeging tijdig gedaan. Zaken zijn verknocht; uitkomst van het geschil in de verzetprocedure over de verdeling van het vermogen van de VOF waarvan de Benelux-merken deel uitmaken is relevant voor deze procedure. Beslissing proceskosten aangehouden.

 

PROCESRECHT

 

Voegingsincident. In de hoofdzaak gaat het over het gebruik in de Benelux van het woordmerk MEYDAN en/of Meydanim in verschillende varianten. Eiser in de hoofdzaak (hierna: de VOF) heeft in 2014 het Benelux beeldmerk laten registreren en in 2015 het Benelux woordmerk. Gedaagde in de hoofzaak, Meydanim Den Haag B.V. heeft in 2019 het restaurant Meydanim opgericht. In mei 2019 is het teken MEYDAN op de gevel van het restaurant geplaatst met een logo dat overeenkomt met het beeldmerk van de VOF. De heer [A], betrokkene bij Meydanim, is in 2016 medevennoot geweest van de VOF. Meydanim is van mening dat [A], als voormalig vennoot, eveneens gerechtigd is tot het gebruik van BX-merken.

 

Meydanim vordert dat de hoofdzaak wordt gevoegd met de eveneens bij deze rechtbank aanhangige verzetzaak tussen eiser en de heer [A] met zaaknummer/rolnummer C/09/579551/HA ZA 19-928 (hierna: de verzetzaak), omdat de verzetzaak en de onderhavige hoofdzaak zijn verknocht.

 

De rechtbank beveelt de voeging van de twee zaken. Het verweer van de VOF Dat in de oudere verzetzaak reeds van antwoord is gediend en daardoor niet meer gevoegd kan worden (ingevolge artikel 222 lid 2 Rv) gaat niet op. In lid 2 van art. 222 Rv worden het tweede en derde lid van art. 220 Rv op de voegingsvordering van toepassing verklaard. In het geval van voeging op basis van art. 222 Rv is voeging van de oudere met de jongere zaak mogelijk. Echter, nu uit het derde lid van art. 220 Rv (in verbinding met art. 222 lid 2 Rv) volgt dat de vordering tot voeging door de gedaagde moet worden ingesteld vóór alle weren op de voor de conclusie van antwoord bepaalde roldatum, brengt dat in dit geval (enkel) mee dat in de oudere zaak geen voeging meer kan worden gevraagd met de jongere zaak omdat daar reeds is geconcludeerd voor antwoord. Wanneer echter - zoals in het onderhavige geval - in de jongere zaak (de onderhavige hoofdzaak) voeging wordt gevraagd en dit door gedaagde in de hoofdzaak gebeurt vóór of tegelijkertijd met de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, is dit tijdig. De stand van de procedure in de oudere zaak, maakt - met betrekking tot de vraag of het verzoek tot voeging tijdig is gedaan - geen verschil. Dat betekent dat Meydanim haar incidentele vordering tijdig en op de juiste wijze heeft ingesteld.

 

Volgens de rechtbank is er sprake van verknochtheid van beide zaken. Het verweer van Meydanim in deze zaak komt er, naar de rechtbank begrijpt, in de kern op neer dat haar indirect andeelhouder/bestuurder [A] als voormalig vennoot van [de VOF] gerechtigd is tot het gebruik van de BX-merken omdat deze rechten, al dan niet na de door hem in de verzetzaak gevorderde ontbinding en vereffening, dan wel na vereffening ten gevolge van zijn uittreden als vennoot, (mede) aan hem toebedeeld moeten worden.  De uitkomst van het geschil in de verzetprocedure over de verdeling van het vermogen van de VOF, waarvan de BX-merken deel uitmaken, is daarom relevant voor deze procedure.

 

IEPT20191111, Rb Den Haag, Meydanim

 

ECLI:NL:RBDHA:2019:12273