Geschil tussen erven beeldhouwer over inbreng auteursrechten in B.V.: hof bevestigt dat auteursrechten zijn ingebracht

11-05-2021 Print this page
IEPT20200211, Hof Amsterdam, Auteursrechten overleden kunstenaar

Auteursrechten op de kunstwerken behoren toe aan [geïntimeerden] B.V.: hof heeft in tussenarrest geoordeeld dat in beginsel moet worden aangenomen dat met akte van inbreng aan het krachtens artikel 2 Auteurswet geldende vereiste van overdracht van auteursrechten is voldaan, [appellante] c.s. niet geslaagd in leveren (tegen)bewijs dat uitleg akte door hof niet juist is, verklaringen [J], [A], en [geïntimeerden] B.V. c.s. steunen standpunt van [appellante] c.s. niet en aan verklaring [R] komt dientengevolge onvoldoende bewijskracht toe.

 

AUTEURSRECHT

 

Hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2014 (IEPT20141224),waarin werd geoordeeld dat de auteursrechten van de kunstenaar op zijn kunstwerken en ook de auteursrechten van de weduwe van de kunstenaar op haar gedichten overgedragen zijn aan de door de kunstenaar en een van zijn kinderen opgerichte B.V. Andere erven van de kunstenaar komen tegen dit vonnis in beroep.

 

In het tussenarrest van het hof Amsterdam van 30 augustus 2016 (IEPT20160830) zijn er naar het oordeel van het hof sterke aanwijzingen aanwezig in het feitenmateriaal dat de akte van inbreng zo uitgelegd moet worden dat ook de auteursrechten van de kunstenaar aan de vennootschap overgedragen zijn. Desalniettemin ziet het hof aanleiding om, alvorens verder te beslissen, [appellanten] toe te laten tot het door hen aangeboden bewijs. In onderhavig arrest kan het bewijs het hof echter niet overtuigen.

 

In kader van bewijslevering zijn de belastingadviseur en advocaat van de vennootschap van  [appellante] c.s. als getuigen naar voren gebracht. De advocaat van de vennootschap verklaarde dat hij de indruk had dat de auteursrechten bij de B.V. lagen. Ook de belastingadviseur verklaart dat hij ervan uitging dat de beeldhouwer [appellante] indertijd alles in de B.V. had ingebracht, waaronder de auteursrechten op zijn werk. [Geïntimeerde] heeft als (partij)getuige verklaard dat ook hij er altijd vanuit is gegaan dat “de auteursrechten in de B.V. zaten”.

De vordering om op voet van artikel 843a Rv aan hen inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden te verschaffen is door [appellante] c.s. in dit geding niet - voldoende duidelijk - ingesteld en biedt reeds daarom geen grondslag voor het door hen gewenste bevel. Ook ziet het hof geen aanleiding om [geïntimeerden] B.V. c.s. op de voet van genoemd artikel dan wel op de voet van artikel 22 Rv te gelasten bedoelde stukken in het geding te brengen.

 

De door [appellante] c.s. tegen het bestreden vonnis gerichte grieven treffen geen doel. De auteursrechten op de werken behoren toe aan [geïntimeerden] B.V. c.s. 
 

IEPT20200211, Hof Amsterdam, Auteursrechten overleden kunstenaar

 

ECLI:NL:GHAMS:2020:373