Vordering tot afgifte bescheiden ex artikel 843a Rv toegewezen

08-07-2020 Print this page
IEPT20200617, Rb Rotterdam, Shakti Amla

Vordering tot afgifte bescheiden ex artikel 843a Rv toegewezen: vordering tot exhibitie mag worden ingesteld in afzonderlijke procedure, belang van eiser is gelegen in het bepalen van zijn vermeende aanspraak op een achterstallige vergoeding voor het uitvinden van een nieuwe productie- en bewerkingsmethode uitgevonden voor een kokossubstraat, sprake van rechtsbetrekking ten aanzien van [gedaagde 2] en [gedaagde 3], lag op de weg van [gedaagden] om apart te registreren dat een andere bewerkingsmethode is gebruikt dan die van [eiser], aan eiser wordt geheimhoudingsverplichting opgelegd.

 

HANDHAVING

 

Kort geding. [eiser] heeft als werknemer in dienst bij [bedrijf 1] een nieuwe productie- en bewerkingsmethode uitgevonden voor een kokossubstraat. Eiser stelt dat hij recht heeft op een achterstallige vergoeding ter zake van deze uitvinding. [eiser] vordert in deze procedure van [gedaagden] afgifte van bescheiden ex artikel 843a Rv om deze vergoeding te kunnen onderbouwen. 

 

De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De vordering tot exhibitie mag worden ingesteld in een afzonderlijke procedure, en hoeft niet te geschieden in een lopende procedure. Het belang van [eiser] ligt in het onderbouwen en bepalen van zijn vermeende aanspraak op achterstallige vergoeding. Daarbij is er sprake van een rechtsbetrekking tussen [eiser] en [gedaagde 2 en 3].

 

[gedaagden] stellen dat zij al lange tijd een andere bewerkingsmethode gebruiken die hetzelfde resultaat bewerkstelligt als de uitvinding van [eiser]. Het komt voor rekening en risico van [gedaagden] dat zij niet apart hebben geregistreerd dat een andere bewerkingsmethode is gebruikt, waardoor dit in deze procedure niet aangetoond kan worden. De gevraagde bescheiden worden dan ook geacht in ieder geval deels betrekking te hebben op het kokossubstraat van [eiser]. De voorzieningenrechter verwerpt daarbij de stelling dat de gevraagde bescheiden onvoldoende bepaald zijn en dat [gedaagden] geen beschikking hebben over deze bescheiden. Dit nu er sprake moet zijn van een licentieovereenkomst, waardoor [gedaagden] geacht worden te beschikken over toereikende bescheiden. 

 

Het standpunt dat [eiser] al zou beschikken over de gevraagde informatie wordt tevens verworpen. [eiser] heeft deze stelling weersproken en ook de dagvaarding bevestigt deze stelling niet. 

 

Ten slotte legt de voorzieningenrechter aan [eiser] een (gedeeltelijke) geheimhoudingsverplichting op ten aanzien van de gevraagde informatie.

 

ECLI:NL:RBROT:2020:5573

 

IEPT20200617, Rb Rotterdam, Shakti Amla