Vergoedingsmodel SABAM gebaseerd op percentage bruto-ontvangsten uit verkoop van toegangsbewijzen muziekevenementen in beginsel niet strijdig met artikel 102 VWEI

29-12-2020 Print this page
IEPT20201115, HvJEU, Sabam v Weareone World

Vergoedingsmodel SABAM dat gebaseerd is op een percentage van de bruto-ontvangsten uit verkoop toegangsbewijzen van muziekevenementen is in beginsel geen misbruik van machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU: uit rechtspraak blijkt dat een dergelijk model moet worden beschouwd als normale exploitatie van het auteursrecht en in redelijke verhouding staat tot de economische waarde van de door de beheersorganisatie geleverde prestatie, SABAM streeft met vergoedingsmodel een rechtmatig doel na, namelijk het beschermen van de rechten en belangen van haar leden tegenover de gebruikers van de muziekwerken, vergoedingen vormen tegenprestatie voor mededeling van muziekwerken aan het publiek en tegenprestatie moet worden beoordeeld in het licht van waarde van het gebruik in het handelsverkeer, inspanningen van organisatoren om van festivals 'totaalbeleving' te maken en de daarmee samenhangende vaststelling van toegangsprijzen doet aan dat oordeel niet af. Hanteren van vergoedingsmodel dat is gebaseerd op bruto-ontvangsten ticketverkoop zonder dat alle op de organisatie betrekking hebbende kosten kunnen worden afgetrokken levert op zichzelf geen misbruik op van machtspositie: bijzonder moeilijk om objectieve waarde te bepalen van specifieke externe factoren die geen verband houden met het gebruik van beschermde muziekwerken en het in het leven roepen van een dergelijke verplichting zou onevenredige verhoging van kosten van beheer met zich mee kunnen brengen, vergoedingsmodel kan door nationale rechter strijdig geacht worden met artikel 102 VWEU als de vergoeding niet in redelijke verhouding staat tot de economische waarde van de geleverde prestatie. Vergoedingsmodel SABAM op basis van forfaitair systeem in schijven zoals het systeem met 1/3-2/3-regel levert geen misbruik op van machtspositie mits er geen andere methode bestaat waarmee het gebruik van de werken nauwkeuriger kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd en waarmee hetzelfde rechtmatige doel kan worden nagestreefd zonder de kosten van beheer onevenredig te verhogen: uit verschillende factoren blijkt dat SABAM gebruik zou kunnen maken van andere methode, de verwijzende rechter dient dit na te gaan.

 

EXPLOITATIERECHTEN AUTEURSRECHT

 

SABAM is de enige organisatie voor het collectieve beheer van auteursrechten in België, zij heeft op dat grondgebied een feitelijk monopolie. Weareone.World en Wecandance organiseren de jaarlijkse festivals Tomorrowland en Wecandance. Tijdens edities van deze evenementen is gebruikgemaakt van beschermde muziekwerken in het beheer van SABAM. De hoogte van de door de festivalorganisatoren verschuldigde vergoeding wordt bepaald aan de hand van het zogeheten tarief 211 van SABAM. Het basistarief wordt berekend op grond van de bruto-ontvangsten uit ticketverkoop. Organisatoren kunnen op grond van de 1/3-2/3-regel korting krijgen op het basistarief afhankelijk van het percentage muziekwerken uit het repertoire van SABAM dat daadwerkelijk wordt uitgevoerd tijdens het evenement. Weareone en Wecandance stellen dat tarief 211 in strijd is met artikel 102 VWEU nu de vergoedingen niet overeenkomen met de economische waarde van de door SABAM verleende diensten. De ondernemingsrechtbank Antwerpen heeft de volgende prejudiciële vraag gesteld: 

 

"Moet artikel 102 VWEU, al dan niet samen gelezen met artikel 16 van [richtlijn 2014/26], zo worden uitgelegd dat er sprake is van misbruik van machtspositie als een beheersvennootschap van auteursrechten die in een lidstaat een feitelijk monopolie heeft, op organisatoren van muziekevenementen voor het recht op mededeling van muziekwerken aan het publiek een vergoedingsmodel toepast, onder meer gebaseerd op de omzet,
1. gebruikmakende van een forfaitair tarief in schijven, in plaats van een tarief dat rekening houdt met het precieze aandeel (gebruikmakend van de voortschrijdende technische hulpmiddelen) van het door de beheersvennootschap beschermde repertoire in de afgespeelde muziek tijdens het evenement?
2. dat licentievergoedingen mee laat afhangen van externe elementen, zoals onder meer de toegangsprijs, de prijs van consumpties, het artistieke budget voor de uitvoerders en het budget voor andere elementen, zoals decor?”

 

Het hof beantwoordt deze vraag als volgt. Een vergoedingsmodel dat is gebaseerd op de bruto-ontvangsten uit de ticketverkoop is in beginsel niet strijdig met artikel 102 VWEU. Uit rechtspraak blijkt dat een dergelijk vergoedingsmodel moet worden beschouwd als een normale exploitatie van het auteursrecht en in principe in een redelijke verhouding staat tot de economische waarde van de door de beheersorganistatie geleverde prestatie. SABAM streeft met het opleggen van dit vergoedingsmodel een rechtmatig doel na binnen het kader van het mededingingsrecht, namelijk het beschermen van de belangen van haar leden tegenover de gebruikers van de muziekwerken. De betaalde vergoedingen vormen de tegenprestatie voor het mededelen van de muziekwerken aan het publiek. De tegenprestatie moet worden beoordeeld in het licht van de waarde van het gebruik van de muziekwerken in het handelsverkeer. Dit is met name afhankelijk van het daadwerkelijke aantal personen dat gebruikmaakt van de muziekwerken en van het belang dat de muziekwerken hebben voor de betrokken evenementen. Het feit dat de organisatoren van festivals zich inspannen om van het evenement een 'totaalbeleving' te maken en een daarmee corresponderende vaststelling van de toegangsprijs doet aan dit oordeel niet af. Dat organisatoren van de bruto-ontvangsten niet de kosten die in verband staan met de organisatie af mogen trekken, is op zichzelf ook niet strijdig met artikel 102 VWEU. Het is bijzonder moeilijk om de objectieve (economische) waarde van externe factoren, die niet samenhangen met het gebruik van de beschermde muziekwerken, te bepalen. Het in het leven roepen van een verplichting voor beheerorganisaties om deze waarde in kaart te brengen, zou kunnen leiden tot een onevenredige verhoging van de kosten van het beheer.

 

Het forfaitaire systeem in schijven, waar de 1/3-2/3-regel deel van uitmaakt, is op zichzelf niet strijdig met artikel 102 VWEU mits er geen andere methode bestaat waarmee het gebruik van de werken nauwkeuriger kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd en waarmee hetzelfde rechtmatige doel kan worden nagestreefd zonder de kosten van beheer onevenredig te verhogen. In casu blijkt dat de 1/3/-2/3-regel slechts zeer onnauwkeurig rekening houdt met de hoeveelheid daadwerkelijk uitgevoerde muziekwerken uit het repertorie van SABAM. Het hof constateert in haar oordeel dat er verschillende factoren zijn waaruit blijkt dat SABAM gebruik zou kunnen maken van een andere methode. Dit dient de verwijzende rechter na te gaan. 

 

 C-372/19 - ECLI:EU:C:2020:959

 

Deze uitspraak wordt besproken in de volgende webinar:
Muziek- en Entertainmentrecht (2020-2022)

 

Anouck Bakhuis