Beslag Philip Morris in hoger beroep alsnog opgeheven

07-01-2021 Print this page
IEPT20201222, Hof Den Haag, RPM v Philip Morris
(Met dank aan Shaharzaad Said, Gerard van der Wal en Timme Geerlof, Windt Le Grand Leeuwenburgh)

Beslag Philip Morris op haar originele merkgoederen alsnog opgeheven nu deze goederen geen inbreuk maken op haar merkrechten: voldoende aannemelijk dat RPM eigenaar/rechthebbende is van de Partij, Class-criterium is van toepassing en niet artikel 9 lid 4 UMVo nu goederen nog niet in de EER in de handel zijn gebracht, Mitsubishi-arrest niet van toepassing nu 'omdozen' niet aan te merken zijn als verpakkingen waarin de merkgoederen aan het publiek worden aangeboden, standpunt Philip Morris dat voor toepassing Class-criterium vereist is dat goederen onder T1-status zijn geplaatst berust op onjuiste lezing arrest, merkenrechtelijke grondslag voor beslag ondeugdelijk nu Partij kwalificeert als niet-Uniegoederen en Philip Morris onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Partij in de EER in de handel zal worden gebracht, onrechtmatig handelen RPM kan niet worden aangenomen, belangenafweging valt ook in voordeel van RPM uit nu zij ten gevolge van het beslag niet vrij kan beschikken over haar goederen.

 

MERKENRECHT - HANDHAVING

 

Hoger beroep van vonnis van 19 oktober 2020 (IEPT20201019). De feiten zoals vastgesteld in eerste aanleg zijn niet in geschil.  RPG verhandelt onder meer sigaretten, likeuren en medische hulpmiddelen. Philip Morris opereert internationaal als tabaksproducent. Zij produceert onder andere tabakssticks voorzien van het merk HEETS. Deze sticks worden gebruikt in combinatie met het apparaat IQOS. Philip Morris heeft een merkenrecht op het woordmerk IQOS en het woord- en beeldmerk HEETS. Philip Morris heeft informatie gekregen over een mogelijk transport van een container met daarin tabakssticks van het merk HEETS naar de Filipijnen. Hoewel de sticks waren omgepakt heeft Philip Morris kunnen achterhalen dat het ging om een partij die bestemd was voor de (enige) Armeense distributeur van Philip Morris. De Partij is via een omweg uiteindelijk aangekomen in Rotterdam. Philip Moris heeft zich op het standpunt gesteld dat zij concrete aanwijzingen heeft dat sprake  is van (dreigende) illegale handel dan wel van smokkel. Philip Morris heeft dan ook beslag tot afgifte gelegd ter vernietiging onder Loendersloot als expediteur en douane-entreposeur. RPM vorderde in eerste aanleg opheffing van het beslag en een verbod tot het nogmaals doen leggen van beslag. Deze vorderingen zijn door de rechtbank afgewezen.

 

In hoger beroep komt RPM op tegen dit oordeel en vordert zij, net als in eerste aanleg, opheffing van het beslag en een verbod tot het nog eens doen leggen van beslag. Het Hof wijst de vorderingen toe en vernietigt het vonnis van de rechtbank. Zij overweegt daartoe als volgt. 

 

Het hof acht voldoende aannemelijk dat RPM de eigenaar/rechthebbende is van de Partij. RPM heeft daartoe verschillende documenten overgelegd. Philip Morris stelt dat artikel 9 lid 4 UMVo van toepassing is, op grond waarvan zij zich kan verzetten tegen de handelswijze van RPM. Het hof gaat voorbij aan deze stelling en oordeelt dat het Class-criterum van toepassing is nu de goederen nog niet in de EER in de handel zijn gebracht. Deze uitleg wordt bevestigd door onder andere de totstandkomingsgeschiedenis en de tekst van artikel 9 lid 4 UMVo. Het Mitsubishi-arrest maakt dat oordeel niet anders, nu dit arrest niet van toepassing is. 'Omdozen' zijn volgens het hof immers niet aan te merken als verpakkingen waarin de merkgoederen aan het publiek worden aangeboden. Philip Morris voert nog aan dat voor toepassing van het Class-criterium vereist is dat de goederen onder T1-status zijn geplaatst, maar die uitleg berust volgens het hof op een onjuiste lezing van het arrest. De Partij is afkomstig uit een derde land en zijn niet in de EER in het vrije verkeer gebracht. De Partij moet dan ook aangemerkt worden als niet-Uniegoederen. Het enkele fysiek binnenbrengen daarvan kan niet worden aangemerkt als 'invoeren' en om die reden kan Philip Morris zich daartegen in beginsel niet verzetten. Philip Morris heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de Partij in de EER in de handel zal worden gebracht. Zij heeft zelfs het tegendeel aangevoerd. Ook kan niet worden aangenomen dat RPM onrechtmatig heeft gehandeld, Philip Morris heeft niet deugdelijk onderbouwd dat het onvermijdelijk is dat de goederen illegaal verhandeld zullen worden. Ten slotte overweegt het hof dat ook een belangenafweging in het voordeel van RPM uitvalt, nu zij ten gevolge van het beslag niet vrij kan beschikken over haar goederen, die bovendien een beperkte houdbaarheid hebben. Zij kan de goederen niet leveren aan de koper. Philip Morris heeft daarbij ook geen rechtmatig belang bij het laten rusten van het beslag, nu de door haar aangevoerde (merkenrechtelijke) grondslagen ondeugdelijk zijn. 

 

IEPT20201222, Hof Den Haag, RPM v Philip Morris

 

ECLI:NL:GHDHA:2020:2549

 

Anouck Bakhuis