Niet-ontvankelijkverklaring nu [verzoeker] geen (concrete) relatie heeft met RNHB en dus niet aangemerkt kan worden als belanghebbende in de zin van artikel 6 Hnw

26-02-2021 Print this page
Auteur:
Anouck Bakhuis
IEPT20210127, Rb Midden-Nederland, RNHB

Niet-ontvankelijkverklaring nu [verzoeker] geen belanghebbende is in de zin van artikel 6 Hnw: [verzoeker] heeft geen (concrete) relatie met RNHB anders dan dat hij met het bestaan daarvan bekend is als algemeen publiek en vanuit zijn historie met de Rijnlandse Hypotheekbank respectievelijk RNHB vóór de splitsing in 2016. Inhoudelijk zou verzoek ook niet zijn toegewezen nu niet kan worden geoordeeld dat RNHB een van de door [verzoeker] genoemde verboden heeft overtreden: artikel 3:7 Wft kan verzoeker niet helpen nu het moet gaan om een handelsnaam die wordt gevoerd in strijd met de Handelsnaamwet, geen sprake van strijd met artikel 3 Hnw nu nergens blijkt dat RNHB de gedeponeerde naam uit 2008 nog steeds voert en voor afsplitsing beschikte RNHB over bankvergunning, door RNHB wordt niet een verkeerde rechtsvorm gebruikt, beroep op artikel 5 Hnw slaagt niet nu er geen oudere handelsnaam meer is na splitsing, als sprake zou zijn geweest van onjuiste suggestie dat RNHB (nog) een bank is, is die suggestie inmiddels weggenomen en uitsluitend een verkeerde veronderstelling van het karakter van de onderneming levert niet direct misleiding op.

 

HANDELSNAAMRECHT

 

RNHB is een aanbieder van hypothecair krediet voor vastgoedbeleggingsdoeleinden. Zij is ontstaan in de periode 2006-2008 door samenvoeging van De Nederlandse Hypotheekbank en De Rijnlandse Hypotheekbank. Vanaf toen is onder meer de naam Rijnlandse Nederlandse Hypotheek Bank in het economisch verkeer gebruikt. Daarvan is RNHB de afkorting. Destijds beschikte RNHB over een bankvergunning omdat zij onderdeel uitmaakte van de FGH Bank N.V. (FGH), die op haar beurt aan de Rabobank was gelieerd. In december 2016 zijn de bedrijfsactiviteiten van RNHB afgesplitst van FGH en zijn deze uiteindelijk ondergebracht bij RNHB B.V. (de verwerende partij). Vanaf dat moment heeft RNHB geen bankvergunning meer. [Verzoeker] stelt dat RNHB door gebruikmaking van deze handelsnaam het publiek misleidt, nu de 'B' staat voor 'bank' en RNHB sinds 2016 geen bank meer is. Bovendien wekt RNHB hiermee volgens [verzoeker] de misleidende indruk dat zij nog steeds onderdeel uitmaakt van FGH/Rabobank. [Verzoeker] vordert dat RNHB een wijziging in haar naam aanbrengt zodat de onrechtmatigheid wordt opgeheven.

 

De kantonrechter oordeelt als volgt. Er is geen contractuele relatie (meer) tussen verzoeker en RNHB. Uit de historie van het BKR blijkt dat [verzoeker] herhaaldelijk door RNHB is getoetst. Verzoeker heeft hierover opheldering gevraagd, nu hij geen klant is van RNHB en ook geen financieringsaanvragen heeft gedaan. RNHB heeft, volgens [verzoeker] onwaar, geantwoord dat FGH de naam van [verzoeker] bij het BKR heeft geregistreerd. Volgens verzoeker heeft men de naam RNHB voor dit doel misbruikt, Dat geschil ligt echter niet aan de kantonrechter voor. Nergens uit blijkt dat RNHB door gebruikmaking van die handelsnaam destijds op de een of andere manier de suggestie heeft gewekt (nog steeds) een bank te zijn en/of een onderdeel van FGH/Rabobank uit te maken en dat zij daarom de door haar uitgevoerde BKR-toetsen heeft kunnen doen. Nu [verzoeker] geen concrete relatie heeft met RNHB, kan hij niet worden aangewezen als belanghebbende in de zin van artikel 6 Hnw en wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

 

De kantonrechter gaat ten overvloede inhoudelijk op de zaak in. De verschillende door [verzoeker] aangevoerde verboden zijn door RNHB niet overtreden, waardoor het verzoek ook inhoudelijk zou zijn afgewezen. [Verzoeker] heeft artikel 3:7 Wft ingeroepen, maar nu dit artikel in een andere wet dan de Handelsnaamwet staat kan dit artikel [verzoeker] niet helpen nu hij een verzoek heeft ingediend op grond van artikel 6 Hnw. 

 

Ook het ingeroepen artikel 3 Hnw kan niet slagen. Nergens uit blijkt dat RNHB de de op 9 oktober 2008 gedeponeerde naam Rijnlandse Nederlandse Hypotheek Bank ten behoeve van haar bedrijfsactiviteiten (nu nog) voert. Niet een inschrijving van een naam maar het feitelijk gebruik is beslissend voor het oordeel of sprake is van handelsnaamgebruik. Daarbij zijn de handelsnaam en de onderneming afkomstig van iemand die de naam niet in strijd met de wet heeft gevoerd. RNHB beschikte voor de afsplitsing over een bankvergunning. Toen mocht de aanduiding B of bank dus ook worden gebruikt. Het verbod uit lid 1 van artikel 3 Hnw geldt in een dergelijk geval niet. 

 

Het beroep op artikel 4 Hnw slaagt evenmin. Het bepaalde in artikel 4 Hnw is geschreven om te voorkomen dat een onderneming/persoon zich in een andere rechtsvorm presenteert. RNHB mag daarom alleen als besloten vennootschap (B.V.) in de markt opereren. Dat doet zij ook, althans het is niet gebleken dat zij dat niet doet. 

 

Het beroep op artikel 5 en 5a Hnw gaat ten slotte ook niet op. Een oudere handelsnaam bestaat niet meer door de splitsing, en er is dus geen sprake van een gelijktijdig gebruik van twee handelsnamen in de zin van artikel 5 Hnw. Dan is het nog de vraag of RNHB door gebruikmaking van die naam een onjuiste suggestie wekt van de gedreven onderneming. Nergens blijkt uit dat RNHB een handelsnaam voert met het woord 'bank' daarin. Als er al sprake zou zijn van een onjuiste suggestie, dan is deze inmiddels weggenomen door middel van onder andere persberichten en een reclamecampagne.  Als toch (nog) een relevant aantal vastgoedbeleggers denkt dat RNHB een bank is en/of nog steeds een onderdeel vormt van FGH/Rabobank, brengt dat niet zonder meer mee dat RNHB het in artikel 5b omschreven verbod heeft overtreden. Er is namelijk geen sprake van misleiding. 

 

IEPT20210127, Rb Midden-Nederland, RNHB

 

ECLI:NL:RBMNE:2021:314