HR: Vragen stellen over de toepasselijkheid van 2 lid 7 BC en de materiële-reciprociteitstoets

26-09-2022 Print this page
IEPT20220923, HR, Kwantum v Vitra

Redelijke twijfel over toepasselijkheid materiële-reciprociteitstoets van art. 2 lid 7 BC: kan een werk van toegepaste kunst door de materiële-reciprociteitstoets worden beperkt? Voorgestelde vragen van uitleg: 1. Moet voor de beperking van de uitoefening van het auteursrecht op een werk van toegepaste kunst door toepassing van de materiële-reciprociteitstoets van art. 2 lid 7 BC, deze beperking bij wet worden gesteld? 2. Is het uitsluitend aan de EU-wetgever (en niet aan nationale wetgevers) om te bepalen of de uitoefening van het auteursrecht in de EU door toepassing van de materiële-reciprociteitstoets van art. 2 lid 7 BC kan worden beperkt ten aanzien van een werk van toegepaste kunst waarvan het land van oorsprong in de zin van de Berner Conventie een derde land is en waarvan de auteur geen onderdaan van een lidstaat van de EU is en, zo ja, om deze beperking op duidelijke en nauwkeurige wijze vast te leggen (vgl. HvJEU 8 september 2020, zaak C-265/19, ECLI:EU:C:2020:677)? 3. Leidt de omstandigheid dat de EU-wetgever niet heeft voorzien in een beperking van de uitoefening van het auteursrecht op een werk van toegepaste kunst door toepassing van de materiële-reciprociteitstoets van art. 2 lid 7 BC, ertoe dat EU-lidstaten, zolang daarin niet is voorzien, deze toets niet mogen toepassen?

 

AUTEURSRECHT - INTERNATIONALE TOEPASSING

 

Deze zaak gaat over de vraag of een van oorsprong Amerikaanse designstoel – de Dining Sidechair Wood (hierna: de DSW) – in Nederland en België als ‘werk van toegepaste kunst’ auteursrechtelijke bescherming geniet. Voor het antwoord op die vraag is van belang of, en zo ja hoe de zogeheten materiële-reciprociteitstoets van art. 2 lid 7 van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst (hierna ook: BC)1, moet worden toegepast. De Hoge Raad heeft het voornemen hierover in deze zaak prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU).

De EU is geen partij bij de Berner Conventie en voor de materiële-reciprociteitstoets van art. 2 lid 7 BC ontbreekt Europese regulering. Daaruit wordt wel afgeleid dat lidstaten van de EU zelf mogen bepalen of zij de materiële-reciprociteitstoets van art. 2 lid 7 BC al dan niet buiten toepassing laten ten aanzien van een werk waarvan het land van oorsprong een derde land is of waarvan de auteur een onderdaan van een derde land is. Uit het RAAP-arrest van het HvJEU zou echter kunnen worden afgeleid dat de materiële-reciprociteitstoets van art. 2 lid 7 BC binnen de EU ook niet mag worden toegepast ten aanzien van een werk of auteur uit een derde land. 
 

Voorgestelde vragen van uitleg:

1. Brengt de omstandigheid dat het auteursrecht op een werk van toegepaste kunst een integrerend bestanddeel vormt van het door art. 17 lid 2 Handvest verankerde recht op bescherming van intellectuele eigendom, mee dat het EU-recht, in het bijzonder art. 52 lid 1 Handvest, voor de beperking van de uitoefening van het auteursrecht op een werk van toegepaste kunst door toepassing van de materiële-reciprociteitstoets van art. 2 lid 7 BC, vereist dat deze beperking bij wet wordt gesteld?

2. Is het uitsluitend aan de EU-wetgever (en niet aan nationale wetgevers) om te bepalen of de uitoefening van het auteursrecht in de EU door toepassing van de materiële-reciprociteitstoets van art. 2 lid 7 BC kan worden beperkt ten aanzien van een werk van toegepaste kunst waarvan het land van oorsprong in de zin van de Berner Conventie een derde land is en waarvan de auteur geen onderdaan van een lidstaat van de EU is en, zo ja, om deze beperking op duidelijke en nauwkeurige wijze vast te leggen (vgl. HvJEU 8 september 2020, zaak C-265/19, ECLI:EU:C:2020:677)?

3. Leidt de omstandigheid dat de EU-wetgever niet heeft voorzien in een beperking van de uitoefening van het auteursrecht op een werk van toegepaste kunst door toepassing van de materiële-reciprociteitstoets van art. 2 lid 7 BC, ertoe dat EU-lidstaten, zolang daarin niet is voorzien, deze toets niet mogen toepassen ten aanzien van een werk van toegepaste kunst waarvan het land van oorsprong in de zin van de Berner Conventie een derde land is en waarvan de auteur geen onderdaan van een lidstaat van de EU is?

 

Zie ook: 

Zaken rechtbank Den Haag van 22 juli 2015 (IEPT20150722) en 13 december 2017 (IEPT20171213)

Arrest hof Den Haag van 14 juli 2020 (IEPT20200714)

 

IEPT20220923, HR, Kwantum v Vitra

 

ECLI:NL:HR:2022:1276

 

Deze uitspraak wordt besproken in de volgende webinar:
IE-Update 2022 3e kwartaal