BREIN ontvankelijk in collectieve actie vanwege IPTV-pakketten en toepassing licht ontvankelijkheidsregime

18-12-2023 Print this page
IEPT20221228, Rb Midden-Nederland, BREIN v gedaagde

WAMCA-zaak. Verstek. Tussenvonnis over ontvankelijkheid van stichting BREIN conform 1018c lid 5 en 3:305a Bw. Tevens over de voorschriften opt-in/opt-out mededelingen. Artikel 1018f Rv verbindt aan de aanwijzing van BREIN als exclusieve belangenbehartiger een aantal voorschriften, die ertoe strekken dat de personen voor wier belangen zij opkomt van die aanwijzing in kennis worden gesteld en zich kunnen beraden over hun positie (‘opt out’, lid 1, dan wel ‘opt in’, lid 5). Toepassing 'licht ontvankelijkheidsregime' van art. 3:305a lid 6 BW.

 

AUTEURSRECHT
 


Via een drietal websites (hierna: de websites) zijn er op grote schaal IPTV-pakketten verkocht. Een IPTV-pakket biedt via een hyperlink toegang tot illegaal aanbod van beschermde films, series en (premium) televisiekanalen. Volgens BREIN heeft [gedaagde] de IPTV-pakketten niet verkocht, maar is hij wel de houder van de (drie) domeinnamen die leiden naar de websites. BREIN stelt dat het niet mogelijk is dat [gedaagde] de domeinnamen te goeder trouw heeft geregistreerd, omdat opzettelijk een onjuist adres in Nederland is opgegeven bij het EURid (domeinnamenregister). [gedaagde] is de katvanger van de persoon die de IPTV-pakketten via de websites heeft verkocht. Volgens BREIN handelt [gedaagde] onrechtmatig en om die reden vordert BREIN dat [gedaagde] de drie domeinnamen aan haar dient over te dragen.

 

De rechtbank is ten slotte voornemens te bepalen dat voormelde aankondigingen ook dienen te worden aangetekend in het centraal register voor collectieve vorderingen, in de map “collectieve vordering tegen gedaagde” van 6 december 2021.

 

BREIN mag zich bij akte uitlaten over de voorgenomen teksten en over het landelijk dagblad waarin de bedoelde advertentie geplaatst zou moeten worden. Het staat BREIN vrij om in die akte ook een (gemotiveerd) verzoek te doen zoals bepaald in artikel 1018f lid 5 Rv, inhoudend dat het ‘opt-out regime’ ook van toepassing is op personen die tot de nauw omschreven groep behoren en die buiten Nederland wonen/gevestigd zijn (in plaats van het ‘opt-in regime’). De rechtbank kan zich voorstellen dat het leeuwendeel van de belanghebbenden voor wie BREIN opkomt in deze procedure, in het buitenland zijn gevestigd (en dus allen op grond van de hoofdregel zouden moeten ‘opt-innen’).

 

De ontvankelijkheidsvereisten van 1018c lid 5 Rv worden getoetst: voldoet eiser aan 3:305a, is het voldoende aannemelijk gemaakt dat het voeren van een  collectieve vordering efficiënter en effectiever en is de collectieve vordering niet summierlijk ondeugdelijk.

 

Uit artikel 3:305a BW volgt dat een stichting ontvankelijk is in een rechtsvordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen (collectieve vordering), indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. zij behartigt deze belangen ingevolge haar statuten (lid 1),
2. deze belangen zijn voldoende gewaarborgd (lid 1, uitgewerkt in lid 2),
3. de bestuurders betrokken bij de oprichting van de stichting, en hun opvolgers, hebben geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk, dat via de stichting wordt gerealiseerd (lid 3 sub a),
4. de rechtsvordering heeft een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer (lid 3 sub b),
5. de stichting heeft in de gegeven omstandigheden voldoende getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken (lid 3 sub c).

 

Brein voldoet aan al deze vereisten van 3:305a, tevens is het voldoende aannemelijk gemaakt een  collectieve vordering efficiënter en effectiever en de collectieve vordering niet summierlijk ondeugdelijk is.

 

ECLI:NL:RBMNE:2022:5565