Vermoedelijke octrooiinbreuk zonnepanelen maar onvoldoende bepaald in welke bescheiden inzage wordt gevorderd

25-04-2023 Print this page
IEPT20230328, Rb Rotterdam, Hanwha v Longi

Exhibitievordering op basis van 843a Rv jo. 1019a Rv. Hoewel vermoeden van octrooiinbreuk uit proces-verbaal van de deurwaarder lijkt, is de inzagevordering niet voldoende bepaald of spoedeisend. Afwijzing. De reconventionele vordering tot opheffing van het beslag wordt eveneens afgewezen.

EXHIBITIE BEWIJSMATERIAAL


In kort geding (IEPT20211001) werd LONGi verboden om octrooiinbreuk te maken in een aantal landen met bepaalde zonnepanelen. Het vonnis is bij arrest (IEPT20220301) vernietigd en uitgebreid met nog twee landen en verboden direct en/of indirect inbreuk te plegen. Hanwha vordert inzage en beschikking over de bij DigiJuris in bewaring gegeven relevante bescheiden. De vordering is gegrond op artikel 843a Rv en/of artikel 1019a Rv. Volgens 10:3 BW is Nederlands procesrecht van toepassing. 

 

Hanwha heeft in haar vordering te weinig concreet bepaald welke bescheiden zij wenst in te zien. Tijdens de mondelinge behandeling is, desgevraagd, geantwoord dat zij afgifte van de vijf in beslag genomen USB-sticks bedoelt. Dat is niet gevorderd en het risico bestaat dat er meer op staat dan waarvoor beslagverlof is verleend. Aan de spoedeisendheid wordt getwijfeld. LONGi NL heeft immers cassatie ingesteld tegen het arrest en voert in de diverse aanhangige procedures tussen partijen, onder andere, een niet-inbreukverweer en het verweer dat het octrooi niet geldig is. Hanwha heeft niet toegelicht waarom zij de uitkomst van, in ieder geval, de cassatieprocedure niet kan afwachten. 

 

De voorzieningenrechter stelt voorop dat tegen een gegeven beslagverlof geen hogere voorziening is toegelaten. In een opheffingskortgeding kan wel worden getoetst of de beslagverzoeker de voorzieningenrechter volledig en naar waarheid heeft voorgelicht.

 

Op basis van de beschreven constateringen van de deurwaarder is, voorshands, aannemelijk dat de vordering waarvoor Hanwha de beslagen heeft doen leggen (summierlijk) deugdelijk is. De vorderingen van LONGi NL tot opheffing van het bewijs- en bankbeslag worden daarom afgewezen. 

 

Hanwha wordt veroordeeld in de proceskosten van €35.000 van LONGi.

 

ECLI:NL:RBROT:2023:2715