Plausibiliteitstoets na uitleg G 2/21

07-06-2023 Print this page
IEPT20230517, Rb Den Haag, BMS v Sandoz en Centrafarm

Tweede kort geding naar eerder vonnis in kort geding van 10 mei 2022 waarin gerede nietigheidskans werd aangenomen wegens niet plausibel zijn van de geclaimde uitvinding. De vraag is of de beslissing van G 2/21 verandering brengt in het op 10 mei 2022 gegeven voorlopige oordeel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat in deze zaken niet het geval. Na grondige bestudering van de uitspraak G 2/21 komt het de voorzieningenrechter voor dat de GKB de bestendige lijn van TKB rechtspraak omarmt.


OCTROOIRECHT - OVEREENGEKOMEN PROCESKOSTEN

BMS brengt – onder meer in Nederland – het geneesmiddel met de merknaam Eliquis® op de markt, met als actieve stof apixaban. Apixaban is een stof die de werking van factor Xa remt. Het remmen van factor Xa helpt de vorming van bloedstolsels te voorkomen. Zij heeft een internationale PCT-aanvraag gedaan voor 'Lactam-containing compounds and derivatives thereof as factor Xa inhibitors' en een ABC voor Apixaban desgewenst in de vorm van een farmaceutisch aanvaardbaar zout’. 


De internationale octrooiaanvraag WO 131 van 17 december 1999 is voor EP 415 de meest nabije stand van de techniek, getiteld ‘Nitrogen containing heterobicycles as factor Xa inhibitors’. De uitvinders zijn afkomstig uit dezelfde onderzoeksgroep als de uitvinders van de octrooi-aanvraag.

 

Er ligt met het vonnis van de High Court in de bodemprocedure een beslissing van een gezaghebbende buitenlandse rechter. Daarin is het Engelse deel van EP 415 nietig verklaard op vergelijkbare nietigheidsargumenten die in de onderhavige procedures zijn ingenomen. Dit vonnis is voorts in beroep bekrachtigd. De Nederlandse kortgedingrechter moet zich een eigen oordeel vormen over de gevoerde nietigheidsverweren. 

 

In de oorspronkelijke aanvraag (WO 652) is het technisch effect van apixaban niet plausibel gemaakt, laat staan een ten opzichte van de in WO 131 geopenbaarde groep verbindingen verrassend effect. Daarmee is er een gerede kans dat de Nederlandse rechter in een bodemprocedure het Nederlandse deel van EP 415 nietig zal verklaren (evenals het daarop gebaseerde ABC). 
 

De vraag of er een vereiste van plausibiliteit in de door Sandoz/Centrafarm bedoelde zin aan de aanvraag is te stellen en zo ja, hoe dat vereiste invulling moet worden gegeven, is voorgelegd aan de Grote Kamer van Beroep in de zaak G 2/21 (IPPT20230323, EBA-EPO, Syngenta v Sumitomo). Die uitspraak is inmiddels gewezen en vormt voor BMS de aanleiding om thans opnieuw in kort geding een verbod te vorderen jegens Sandoz.
 

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt deze G 2/21-beslissing geen verandering in het voorlopig oordeel in deze zaken.
 

Verschaffing van verdere factor Xa-remmer: Nieuw in deze kort gedingen is de stelling van BMS dat het octrooi (en ABC) ook zonder dat een verbeterde werking als technisch effect wordt aangenomen, inventief is. BMS verwoordt het op te lossen probleem dan als het verschaffen van een verdere factor Xa remmer.  Als de voorzieningenrechter het Zweedse vonnis goed begrijpt (zie r.o. 2.18), is dat de grond waarop het octrooi met ABC aldaar geldig is geoordeeld. De voorzieningenrechter verwerpt dat betoog evenwel.

 

De slotsom luidt dat geen sprake is van inventiviteit en er zodoende een gerede kans is dat het octrooi (met het ABC) in de bodemprocedure, net als in het Verenigd Koninkrijk door Meade J en de Court of Appeal, voor nietig zal worden gehouden. Hierop stranden de vorderingen van BMS. Partijen hebben in beide zaken afgesproken dat de proceskosten € 60.000,- (per zaak) bedragen, zodat daarvan wordt uitgegaan.

 

IEPT20230517, Rb Den Haag, BMS v Sandoz

 

ECLI:NL:RBDHA:2023:7736