Vordering van Farmers Defence Force tot betaling van immateriële schadevergoeding wegens onrechtmatige uitlatingen op twitter van een Tweede Kamerlid afgewezen. De uitlatingen leveren geen onrechtmatige daad op. De uitlatingen vallen binnen de vrijheid van meningsuiting en bieden daarnaast voldoende feitelijke grondslag.
Voor het antwoord op de vraag welk recht zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen. Enerzijds is dat het belang van [eiser] om niet via uitlatingen in het openbaar te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Anderzijds is dat het belang van [gedaagde] om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijke debat over onderwerpen die van algemeen belang zijn, zoals in dit geval, het stikstofbeleid.
De context waarin de uitlatingen worden gedaan - de boerenprotesten naar aanleiding van het stikstofbeleid waarin beide partijen tegenpolen van elkaar zijn - bepaalt mede wat als toelaatbaar (en dus rechtmatig of onrechtmatig) moet worden geacht. Daarbij is van belang dat [gedaagde] zijn uitlatingen heeft gedaan als politicus en dat aan een politicus een grote mate van vrijheid toekomt bij het voeren van het maatschappelijke debat. Deze vrijheid geldt ook buiten de Tweede Kamer. Daarbij omvat de uitingsvrijheid niet alleen de inhoud, maar ook de vorm: men mag zich bedienen van overdrijving en provocatie.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in haar stelling dat de tweet van 4 augustus 2022, voor wat betreft de duiding door [gedaagde] van [eiser] als een club die ‘oproept tot intimidatie’ iedere feitelijke grondslag ontbeert en dus onrechtmatig is. Hoewel niet vast is komen te staan dat [eiser] letterlijk heeft opgeroepen tot intimidatie, heeft [eiser] voorafgaand aan de tweet van [gedaagde] wel uitlatingen gedaan waarvan niet onvoorstelbaar is dat deze door anderen als intimiderend worden ervaren of dat deze door anderen opgevat worden als oproep tot intimidatie.
Het bericht van [gedaagde] is naar het oordeel van de kantonrechter, mede gelet op de context van het verdere bericht (de verwijzing naar de video), niet op te vatten als een mededeling van [gedaagde] dat [eiser] een terroristische organisatie zou zijn. Van een onrechtmatige uitlating is dan ook geen sprake.
Hoewel niet uit te sluiten is dat de tweets van [gedaagde] , waar het in deze procedure om gaat, de eer en goede naam van [eiser] hebben aangetast, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter met de inhoud van zijn tweets niet onrechtmatig gehandeld.
De kantonrechter wijst de vorderingen af.