Geen belang bij tussenkomst: Biogen-dochters behoren tot zelfde concern

06-03-2024 Print this page
IEPT20240221, Rb Den Haag, Biogen v de generieken

Interventie in meerdere octrooizaken. Incidenten tot tussenkomst ex artikel 70 lid 6 ROW en artikel 217 Rv. Licentienemer en distributeur behorend tot zelfde concern als de octrooihouder, wensen eigen vorderingen tot schadevergoeding/winstafdracht in te stellen tegen de vermeend inbreukmakers. Zelfstandig vorderingsrecht niet aannemelijk gemaakt. Strijd met goede procesorde gelet op - onder meer - late tijdstip van instellen incidentele vorderingen.
 

VOEGING - TUSSENKOMST

 

Biogen is onderdeel van het wereldwijd opererende Biogen-concern dat zich bezighoudt met de ontwikkeling en productie van innovatieve geneesmiddelen voor de behandeling van neurologische aandoeningen. Biogen is houdster van EP2653873B1 getiteld ‘Compositions and uses for treating Multiple Sclerosis’. In de drie hoofdzaken vordert Biogen dat het de generieken wordt verboden op enigerlei wijze betrokken te zijn bij directe en indirecte inbreuk op EP 873.

 

De Biogen-dochters hebben tegelijk met het indienen van de conclusies van dupliek in reconventie door Biogen incidenteel gevorderd in die zaken te mogen tussenkomen om zo hun eigen schade te vorderen. De Biogen-dochters menen te beschikken over een eigen vorderingsrecht tegenover de generieken. Dat hebben ze niet.


In de eerste plaats hebben de Biogen-dochters hun stelling dat zij als houdster van een exclusieve licentie respectievelijk als geautoriseerde distributeur van Tecfidera® in Nederland, op grond van interne afspraken gerechtigd zijn tot verkrijging van een deel van de winst die met de verkoop van dat geneesmiddel wordt behaald, niet nader hebben onderbouwd, terwijl de generieken die stelling betwisten.


In de tweede plaats is de rechtbank van oordeel dat, ook als de Biogen-dochters gevolgd zouden worden in hun – hiervoor als onvoldoende onderbouwd verworpen – stelling dat zij zelfstandig schade hebben geleden door het handelen van de generieken, de goede procesorde zich in dit geval verzet tegen toewijzing van de incidentele vorderingen tot tussenkomst. Daarbij neemt de rechtbank met name de volgende omstandigheden in aanmerking. Biogen heeft in de drie hoofdzaken, mede namens haar licentienemers, zo blijkt expliciet uit randnummer 38 van de dagvaardingen, vorderingen ingesteld die (materieel) overeenkomen met de (na de verlangde tussenkomst) door de Biogen-dochters in te stellen vorderingen. Verder sluiten de Biogen-dochters zich wat betreft de feitelijke grondslag en juridische argumentatie van hun (na de verlangde tussenkomst) in te stellen vorderingen volledig aan bij hetgeen Biogen in de hoofdzaken heeft aangevoerd.

 

Tot slot vormen de Biogen-dochters onderdeel van hetzelfde Biogen-concern waartoe ook Biogen behoort. Dat betekent dat Biogen en de Biogen-dochters (uiteindelijk) worden aangestuurd door dezelfde (rechts)persoon.

 

Die omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, leiden de rechtbank tot het oordeel dat de belangen van de Biogen-dochters in de hoofdzaken reeds door Biogen kunnen en ook daadwerkelijk zullen worden behartigd. Toelating van de Biogen-dochters als tussenkomende partijen dient in zoverre geen (zelfstandig) doel en zal aan het (processuele) debat tussen partijen niets toevoegen, terwijl het wel een extra complicerende en vertragende factor zou zijn in deze (gecombineerde) procedures. Daarbij komt dat niet valt in te zien waarom de Biogen-dochters pas op het laatst mogelijke moment (bij de door Biogen genomen conclusies van dupliek in reconventie) hun incidentele vorderingen tot tussenkomst hebben ingesteld. Weliswaar is dat tijdstip in overeenstemming met artikel 218 Rv, maar de goede procesorde verzet zich in dit geval, juist ook gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, tegen zo laat ingestelde vorderingen.

 

De incidentele vorderingen worden afgewezen.

 

IEPT-versie volgt later

ECLI:NL:RBDHA:2024:2280