Substantiëring van IE-recht huisstijl is geen onderdeel van de procedure

23-08-2024 Print this page
IEPT20240227, Hof Den Haag, Lattice v Holland Park Media

Holland Park Media (HPM) en appellant hadden een overeenkomst voor web- en huisstijlaanpassingen, die na acht maanden werd beëindigd. Appellant eist schadevergoeding, bewerend dat HPM dreigde met een IE-inbreukprocedure waardoor het geleverde werk niet gebruikt kon worden. Het hof wijst de vordering af, oordeelt dat de appellant duidelijk had kunnen vragen om een verklaring omtrent IE-rechten, maar dat niet heeft gedaan. Het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd.

 

ONTWIKKELINGSOVEREENKOMST

 

Partijen hebben een overeenkomst gesloten: Holland Park Media (HPM) zou onder meer de website aanpassen en een huisstijl ontwikkelen. Daarvoor zijn verschillende werkzaamheden verricht, na ongeveer acht maanden, wordt de overeenkomst opgezegd. Appellant vordert schadevergoeding of nadeelcompensatie, omdat HPM weigert aan te geven waarop haar geclaimde IE-rechten concreet rusten. Het hof wijst de vorderingen af.


Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de dreiging met een kostbare IE-inbreukprocedure ervoor heeft gezorgd dat zij het door HPM geleverde werk niet kon gebruiken. HPM liet namelijk in een brief weten dat IE-rechten rusten op (een deel van) het voor appellant gemaakte werk waarvoor een licentievergoeding moet worden betaald. Dit heeft tot nadeel dan wel schade geleid.


De kantonrechter oordeelde over de vermeende dwaling dat er artikelen  in de overeenkomst zijn opgenomen opdat alle licenties na beëindiging worden ingetrokken en dat partijen afspraken moeten maken in het geval dat appellant de producten wil blijven gebruiken. Het had voor appellant duidelijk moeten zijn dat zij na afloop van de overeenkomst een royaltyvergoeding verschuldigd is als zij de producten zou blijven gebruiken.

 

In deze procedure hoeft de vraag of HMP recht heeft op een licentievergoeding echter niet te worden beantwoord, omdat er geen daarop gerichte vordering is ingesteld.


Als appellant – bij gebreke van een nadere substantiering over het geclaimde IE-recht – duidelijkheid had willen krijgen over een mogelijke vordering, had appellant dit namelijk onderwerp van deze procedure kunnen maken door (bijvoorbeeld) een verklaring voor recht te vorderen dat HPM van haar niets meer te vorderen heeft op grond van de overeenkomst. Dit heeft appellant echter nagelaten.


Het hoger beroep slaagt niet. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep


ECLI:NL:GHDHA:2024:216