Voormalige vennoot mag 'eigen naam' incidenteel niet gebruiken voor adviesbureau
08-05-2024 Print this pageVoormalig vennoot [partij B] heeft concurrentie- en relatiebeding geschonden: [partij B] heeft VOF-akte geschonden door vóór 1 januari 2023 eigen onderneming ([bedrijf 1]) op te richten, die vergelijkbaar is aan [partij A 1]. [partij B] heeft ter zitting erkend dat hij bewust in strijd heeft gehandeld met relatiebeding. [partij B] maakt met naam [bedrijf 1] inbreuk op handelsnaamrecht [partij A 1]: oude handelsnaam ‘[partij A 1]’ van advieskantoor [partij A 1] is met instemming van alle vennoten ingebracht in en onderdeel geworden van [partij A 1]. Uitzondering van art. 3 lid 3 Hnw van toepassing met betrekking tot gebruik eigen naam [partij B], vennootschap heeft naam uit inbreng van [partij B] verkregen. Wel degelijk sprake van verwarringsgevaar. Tevens inbreuk op merkenrecht (sub b-grond): merk ‘[partij A 1]’ niet te kwader trouw gedeponeerd. Verder geen verweer gevoerd. Verklaring voor recht, verbod tot gebruik naam ‘[partij B]’ en schadevergoeding toegewezen. Reconventionele vordering tot staking gebruik naam [partij B] door [partij A] deels toegewezen: gebod beperkt tot e-mailadres en volledige naam ‘[partij B]’ op website [partij A 1].
Deze zaak betreft een geschil tussen drie voormalige vennoten die samen het advieskantoor [partij A1] hebben geëxploiteerd. A2 en A3 stellen zich op het standpunt dat zij [partij A1] hebben voortgezet. Partij B handelt met de oprichting van een nieuwe onderneming in strijd handelt met het concurrentie- en relatiebeding uit de vennootschapsakte en inbreuk maakt op de handelsnaam en het merk.
Uit artikel 1 lid 2 van de VOF-akte blijkt dat [partij B], [partij A 2] en [partij A 3] er samen voor hebben gekozen de vennootschap op te richten onder de naam [partij A 1] VOF en daarmee is de oude handelsnaam ‘[partij A 1]’ van het advieskantoor [partij A 1] te [plaats] ingebracht in en onderdeel geworden van [partij A 1]. Dit geldt temeer nu in de VOF-akte geen voorbehoud is gemaakt ten aanzien van het gebruik van die handelsnaam, wat wel voor de hand had gelegen als het de bedoeling van [partij B] zou zijn geweest om de handelsnaam niet in te brengen, nu een gelijkluidende naam voor de nieuw opgerichte gezamenlijke vennootschap werd gekozen.
Het betoog van [partij B] dat geen sprake is van een handelsnaaminbreuk omdat hij in staat moet worden gesteld zijn eigen naam te gebruiken gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Weliswaar is het op grond van artikel 3 lid 1 Hnw de eigenaar van een onderneming verboden een handelsnaam te voeren die in strijd met de waarheid aanduidt dat de onderneming aan een ander zou toebehoren, maar [partij B] kan zich niet op deze bepaling beroepen. Uit het derde lid van artikel 3 Hnw volgt namelijk dat een dergelijk gebruik toelaatbaar is, indien de handelsnaam en de onderneming afkomstig zijn van iemand die de handelsnaam rechtmatig heeft gevoerd.
De kernactiviteiten van de beide ondernemingen zijn vrijwel identiek en dat sprake is van visuele en auditieve gelijkenissen tussen de namen van die ondernemingen. Beide namen bevatten namelijk, zo stellen [partij A], het kenmerkende woord ‘[partij B]’, dat verwijst naar dezelfde persoon [partij B]. [bedrijf 1] maakt in haar logo bovendien net als [partij A 1] gebruik van een kleurencombinatie van blauwe letters tegen een witte achtergrond. Er is dus sprake van een hoge mate van soortgelijkheid van de aangeboden diensten en een hoge mate van overeenstemming van merken.
Partij B stelt zich op het standpunt dat het merk te kwader trouw is gedeponeerd aangezien zij wisten dat de handelsnaam nooit is ingebracht en partij B onder eigen naam actief was. Door het merkdepot ontstaat niet ineens een merkrecht, laat staan een merkrecht dat aan een eerdere houder van dit merk kan worden tegengeworpen. Aangezien partij B geen verweer heeft gevoerd tegen het gemotiveerde verweer van partij A ex 2.20 lid 1 sub b BVIE, is er sprake van merkinbreuk.
Vorderingen in het incident toegewezen, verbod om gedurende deze procedure partij B te voeren voor werkzaamheden die vergelijkbaar zijn met partij A.
IEPT20240424, Rb Overijssel, Agrarisch adviesbureau