
Het verzoek om getuigen te horen over vermeend misgelopen royalty’s en inkomstenverlies door sub-publishing wordt afgewezen. Het belang van de verweerders om niet opnieuw in een procedure betrokken te worden, weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van de verzoekers om opnieuw bewijs te verzamelen (artikel 186 Rv).
Componist, tekstdichter en (mede) auteursrechthebbende en de beheersmaatschappij hebben sinds 2009 een langlopend conflict over de afrekening van Royalty's over muziekwerken met de muziekuitgeverij. Verzoeker overweegt muziekuitgeverij in een bodemprocedure te betrekken waarin hij aanvullende, respectievelijk misgelopen, respectievelijk hem ten onrechte onthouden royalty’s vanaf 1985 respectievelijk 1989 tot 1 juli 2011 zal vorderen. Aangezien muziekuitgeverij zegt niet meer te beschikken over de boekhouding van vóór 1995, zal verzoeker voor het bewijs mede op getuigenbewijs zijn aangewezen.
De rechtbank oordeelt dat [verzoeker sub 1] niet in redelijkheid opnieuw bewijs kan verzamelen voor zijn gestelde schade uit onvoldoende afgedragen royalty’s tussen 1985 en 2010. Eerdere procedures, waaronder een arbitrageprocedure (2012) en bodemprocedures (2011-2015), zijn door zijn toedoen voortijdig beëindigd. [Belanghebbende 1] heeft bijna alle kosten van de arbitrage betaald, terwijl de vertraging en stopzetting grotendeels aan [verzoeker sub 1] te wijten waren. Gezien de financiële en emotionele impact voor [belanghebbende 1] weegt zijn belang om niet opnieuw in een procedure betrokken te raken zwaarder dan dat van [verzoeker sub 1].
De rechtbank wijst het verzoek af.