HvJ EU over schadevergoeding die kennelijk zo disproportioneel is dat de persvrijheid in het gedrang is
07-10-2024 Print this pageVrijheid van meningsuiting: de tenuitvoerlegging van een vonnis waarbij een journalist en een uitgever van een krant worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, dient te worden geweigerd voor zover dit de persvrijheid schendt. Dit is het geval indien de schadevergoeding kennelijk disproportioneel is en het risico bestaat dat de pers in de aangezochte lidstaat wordt ontmoedigd om onderwerpen van legitiem algemeen belang te publiceren.
Zaak C-633/22 Real Madrid v Le Monde
Zie hier samenvatting B9 16473 : De krant beweerde dat Real Madrid Club de Fútbol gebruikmaakte van de diensten van dokter Fuentes, de initiatiefnemer van een bloeddopingnetwerk dat eerder in de wielerwereld aan het licht was gekomen. Op 23 december 2006 heeft Le Monde zonder verder commentaar een ingezonden brief van Real Madrid gepubliceerd waarin de club de geruchten ontkent. De club en een lid van zijn medisch team, AE, hebben tegen de uitgever van Le Monde en EE vorderingen tot schadevergoeding wegens aantasting van hun eer ingesteld. De Spaanse rechter in eerste aanleg heeft de Société Editrice du Monde en EE veroordeeld om aan de club 300.000 EUR en aan AE 30.000 EUR te betalen. De Spaanse rechter in tweede aanleg heeft dit bevestigd. De hoogste rechterlijk instantie van Spanje heeft het cassatieberoep verworpen.
Gestelde vragen :
1) Moeten de artikelen 34 en 36 van de Brussel I-verordening en artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat een veroordeling wegens aantasting van de reputatie van een sportclub door informatie die is gepubliceerd in een krant, kennelijk inbreuk kan maken op de vrijheid van meningsuiting en bijgevolg een grond voor de weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging kan vormen?
2) Ingeval het antwoord op die vraag bevestigend luidt, moeten die bepalingen dan aldus worden uitgelegd dat de aangezochte rechter de veroordeling slechts onevenredig kan achten indien de schadevergoeding als straf wordt aangemerkt door ofwel de rechter in de lidstaat van herkomst ofwel de aangezochte rechter, en niet indien zij is toegekend met het oog op het herstel van immateriële schade?
3) Moeten die bepalingen aldus worden uitgelegd dat de aangezochte rechter zich enkel kan baseren op de afschrikkende werking van de veroordeling in het licht van de middelen van de veroordeelde persoon, dan wel aldus dat hij andere elementen in aanmerking kan nemen, zoals de ernst van de fout of de omvang van de schade?
4) Kan de afschrikkende werking in het licht van de middelen van de krant op zichzelf beschouwd een grond zijn om de erkenning of tenuitvoerlegging te weigeren wegens kennelijke schending van het fundamentele beginsel van de persvrijheid?
5) Moet de afschrikkende werking worden opgevat als een bedreiging van het financiële evenwicht van de krant of kan zij enkel bestaan in een intimiderend effect?
6) Moet de afschrikkende werking op dezelfde wijze worden beoordeeld ten aanzien van de uitgeverij van een krant als ten aanzien van een journalist, die een natuurlijke persoon is?
7) Vormt de algemene economische situatie van de geschreven pers een relevante omstandigheid om e beoordelen of de veroordeling, los van het lot van de betreffende krant, een intimiderend effect kan hebben op alle media?
Antwoord HvJEU (let op: vertaald vanuit het Frans, controleer de oorspronkelijke taalversies) :
Artikel 34, punt 1, en artikel 45 van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gelezen in samenhang met artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dienen te worden uitgelegd in die zin dat:
de tenuitvoerlegging van een vonnis waarbij een uitgever van een krant en een van zijn journalisten worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding ter vergoeding van immateriële schade geleden door een sportclub en een van de leden van zijn medisch team wegens aantasting van hun reputatie door een publicatie in deze krant, dient te worden geweigerd voor zover dit zou leiden tot een kennelijke schending van de persvrijheid, zoals gewaarborgd in artikel 11 van het Handvest van de grondrechten, en daarmee een schending van de openbare orde van de aangezochte lidstaat.
IEPT-versie volgt later
ECLI:EU:C:2024:843 en zaak C-633/22