Nietig octrooi Aqua Grader vanwege openbaar voorgebruik blijkens getuigenverklaringen

11-02-2025 Print this page
IEPT20241008, Hof Den Haag, Van Dijke v Graafstra

(Met dank aan Sjoerd Peters en Ricardo Dijkstra, Vondst Advocaten en Franklin Geurts en Bart van Trier, Vriesendorp & Gaade)

Het hof heeft geoordeeld dat het octrooi NL1031590 van Van Dijke voor een sorteerinrichting voor bol- en knolgewassen nietig is. Graafstra voerde meerdere nietigheidsgronden aan en kreeg de gelegenheid tegenbewijs te leveren via getuigen. Van Dijke bracht vervolgens eigen getuigen in, maar slaagde er niet in haar octrooi te handhaven. Uit de getuigenverklaringen bleek dat het idee om spoelen en sorteren met water te combineren al bestond voordat Van Dijke bij het project betrokken werd. Van Dijke speelde slechts een uitvoerende rol. Ook werd aangetoond dat prototypes al voor de prioriteitsdatum aan derden zijn getoond, wat openbaar voorgebruik bevestigde. Het hoger beroep van Van Dijke faalde, en het hof verklaarde het octrooi alsnog nietig. Hoewel Graafstra stelde dat Van Dijke wist van het openbaar voorgebruik, kan niet bewezen worden dat Van Dijke tegen beter weten in probeert het octrooi te handhaven. Van Dijke wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van €152.039.

 

OCTROOIRECHT - NIETIGHEIDSGRONDEN - GETUIGENBEWIJS

Handhaving van NL1031590 van Van Dijke voor een sorteerinrichting voor bol en/of knolgewassen. Graafstra heeft meerdere gronden aangevoerd dat het octrooi nietig is, zij werd toegestaan tegenbewijs te leveren en heeft getuigen doen horen. Van Dijke heeft contra-enquête getuigen doen horen. Nietigheidsverweer van Graafstra slaagt.


Uit de getuigenverklaring blijkt het idee om spoelen en sorteren met behulp van water te combineren, waarna Van Dijke werd betrokken omdat zij beter waren met water. Van Dijke is dus pas bij het project betrokken toen de inrichting Aqua Grader al "was ontstaan" en dat haar rol was om een en ander in elkaar te zetten.


Het hof volgt Van Dijke niet in haar betoog dat de hiervoor aangehaalde getuigen slechts beschrijven wat hun ideeën waren, dat uit de getuigenverklaringen blijkt dat de ideeën in de uitwerking niet succesvol waren, en dat deze pas technisch werden uitgewerkt toen Van Dijke er bij werd betrokken. Uit de besproken getuigenverklaringen blijkt dat de ideeën - zowel door de proefopstellingen als in de projectaanvraag van juli 2005 - zijn neergelegd in concrete technische maatregelen die de kenmerken vertonen van de onafhankelijke conclusies van NL590.


Van Dijke wijst vergeefs op de getuigenverklaring van haar eigen werknemer.


Uit getuigenverklaringen blijkt dat prototypes al aan derden zijn getoond dat "de hele periode, vanaf het begin" alle dagen bloembollentelers zijn komen kijken: "de halve polder" was voor de prioriteitsdatum langs geweest. Dat de bezoekers allemaal na de prioriteitsdatum zijn komen kijken, strookt niet met de opmerking dat de bezoeken "over een aantal weken zijn verspreid" en dat het prototype al vóór 24 december 2005 was ontmanteld en opgeleverd. Ook volgt uit de getuigenverklaringen dat ontstrengeling, turbulentie en het afsnijden van wortels is gezien, deze zijn wel degelijk door getuigen beschreven.


Het hoger beroep van Van Dijke slaagt niet en de reconventionele vordering tot nietigverklaring van NL590 moet alsnog (in tegenstelling tot Rb Den Haag IEPT20201216, ECLI:NL:RBDHA:2020:12865) worden toegewezen.

 

Graafstra betoogt dat Van Dijke blijkens de getuigenverklaringen op de hoogte was van het openbaar voorgebruik voorafgaand aan het indienen van de octrooiaanvraag en dat Van Dijke in deze procedure dus een evident nietig octrooi tegen Graafstra heeft willen handhaven. In het licht van bestaan van geheimhoudingsovereenkomsten kan niet worden geoordeeld dat Van Dijke tegen beter weten in heeft getracht te handhaven. Van Dijke wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep €152.039.


IEPT-versie volgt later
Lees het oorspronkelijk arrest hier
ECLI:NL:GHDHA:2024:2642 

Zie ook Advies RvO.
Tussenarrest ECLI:NL:GHDHA:2022:3029