Hoogste rechter in een douane-IE-rechtzaak moet beoordelen of hij verplicht is prejudiciële vragen te stellen
13-11-2024 Print this pageKUBERA heeft in Turkije 87.600 blikjes Red Bull gekocht en naar Slovenië laten vervoeren, waar de douane de goederen in beslag nam wegens vermoedelijke inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht volgens EU-verordening 608/2013. KUBERA diende administratieve klachten in en later twee beroepen, die werden afgewezen. Hierop heeft zij tweemaal om instemming gevraagd om een beroep tot herziening in te stellen. Verzoek van de partij die om toestemming voor het instellen van beroep tot herziening verzoekt, om het Hof een vraag over de uitlegging van het Unierecht voor te leggen.
Artikel 267 derde alinea VWEU moet worden uitgelegd dat een nationale rechter, wiens beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep een verzoek tot herziening niet mag weigeren zonder eerst te beoordelen of hij verplicht is een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie te stellen over een punt van Unierecht dat in dat beroep is opgeworpen. Hij moet tevens moet uitleggen waarom geen prejudiciële vraag aan het Hof wordt gesteld. Dit kan zijn omdat de vraag niet relevant is, het Hof die Unierechtbepaling al heeft uitgelegd, of de betekenis van het Unierecht zo duidelijk is dat er geen twijfel over kan bestaan.
De verwijzende rechter vraagt of het recht op een eerlijke procedure en de vereisten van artikel 267 VWEU in de weg staan aan de Sloveense wet, die bepaalt dat bij het afwijzen van een verzoek om beroep tot herziening de rechter geen gedetailleerde motivering hoeft te geven over de vraag om een prejudiciële vraag aan het Hof te stellen. In de huidige situatie kan de hoogste rechter geen prejudiciële vraag stellen wanneer herziening is geweigerd. Dit kan ertoe leiden dat de uitleg van het Unierecht door een lagere rechterlijke instantie definitief wordt, zonder beoordeling door het Hof van Justitie, wat de uniforme toepassing van het Unierecht mogelijk belemmert. De verwijzende rechter vraagt daarom of hij verplicht is om de prejudiciële vraag inhoudelijk te beoordelen en te motiveren, ook bij afwijzing van een herzieningsverzoek.
Gestelde vragen:
1) Staat artikel 267, derde alinea, [VWEU] in de weg aan bepalingen van de [ZPP] op grond waarvan de Vrhovno sodišče, in het kader van de procedure [tot behandeling van een verzoek om] toestemming voor het instellen van beroep tot herziening, niet overgaat tot toetsing van de vraag of uit het verzoek van een partij om het [Hof] om een prejudiciële beslissing te verzoeken, voortvloeit dat de Vrhovno sodišče verplicht is een verzoek om een prejudiciële beslissing aan het Hof voor te leggen?
2) [Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord,] moet artikel 47 van het Handvest ten aanzien van de verplichting om [rechterlijke] beslissingen met redenen te omkleden, dan aldus worden uitgelegd dat de beslissing van processuele aard waarbij het verzoek van een partij om toestemming te verkrijgen voor het instellen van beroep tot herziening overeenkomstig de [ZPP] wordt afgewezen, een ‚[rechterlijke] beslissing’ vormt waarin met redenen moet worden omkleed waarom het verzoek van de partij om het [Hof] om een prejudiciële beslissing te verzoeken, niet moet worden ingewilligd in de betreffende zaak?
Antwoord HvJEU:
1) Artikel 267, derde alinea, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, in een procedure tot behandeling van een verzoek om toestemming voor het instellen van beroep tot herziening waarvan de uitkomst afhangt van het belang dat de door een van de partijen in het geding opgeworpen rechtsvraag heeft voor de rechtszekerheid, de uniforme toepassing van het recht of de ontwikkeling ervan, dat verzoek om toestemming afwijst zonder te hebben beoordeeld of zij niet verplicht was om aan het Hof een prejudiciële vraag voor te leggen over de uitlegging of de geldigheid van een bepaling van Unierecht die ter ondersteuning van het verzoek was aangevoerd.
2) Artikel 267 VWEU, gelezen in het licht van artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, in de beslissing waarbij zij overgaat tot afwijzing van een verzoek om toestemming voor het instellen van beroep tot herziening dat ook een verzoek bevat om aan het Hof een prejudiciële vraag over de uitlegging of de geldigheid van een bepaling van Unierecht voor te leggen, moet aangeven waarom zij geen verzoek om een prejudiciële beslissing heeft ingediend, namelijk hetzij omdat de opgeworpen vraag niet relevant is voor de beslechting van het geschil, hetzij omdat de betrokken bepaling van Unierecht reeds door het Hof is uitgelegd, hetzij omdat de juiste uitlegging van het Unierecht zo evident is dat er redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan.
IEPT-versie volgt later
ECLI:EU:C:2024:881 en C-144/23