
Geschillen ontstaan uit de overname van een scheepswerf. Twee broers stichten in 1997 een jachtbouwbedrijf, dat later wordt omgezet in een holdingstructuur. In 2017 worden de werkmaatschappijen en de vastgoedholding verkocht aan de vennootschap van de in 2016 aangestelde directeur. De koopsom wordt niet volledig betaald. Daarnaast heeft de vastgoedholding nog een schuld uit een lening bij de broers. Het overgenomen bedrijf komt in financiële problemen, een van de werkmaatschappijen gaat failliet en een andere verkoopt haar handelsnaam aan een derde. De broers bezitten ook een andere onderneming die jachten bouwt, aanvankelijk onder hun naam. Er worden meerdere procedures gevoerd. Deze zaak gaat over de geldigheid van de verkoop van de handelsnaam en de verplichting om de leningen af te lossen.
De rechtbank oordeelde dat de handelsnaam van [naam4] toebehoorde aan de vennootschap [naam4]. De appellanten betoogden dat, hoewel ze geen eigendom hadden over de handelsnaam, de overdracht ervan aan MSAR in strijd was met de koopovereenkomst van 2017, omdat de volledige koopsom nog niet was betaald. Ze beroepen zich op een bepaling uit de koopovereenkomst die de overdracht van de handelsnaam zou verbieden zolang de betaling niet volledig was voldaan. Het hof oordeelt echter dat de bepaling niet bedoeld was om de overdracht van de handelsnaam te blokkeren en dat [naam4] de handelsnaam legaal kon overdragen. De e-mail uit 2018 wordt niet voldoende geacht als bewijs voor een verbod op de overdracht van de handelsnaam, omdat dit niet in lijn was met de overeenkomst en de bedoeling van de partijen.
Wat betreft de intellectuele eigendomsrechten, stelde [appellanten] dat hun ondernemingen wel over voldoende rechten beschikten om hun activiteiten uit te oefenen, ook zonder geregistreerde merkrechten. Het hof volgt dit argument en oordeelt dat de garantie in de overeenkomst niet specifiek betrekking heeft op de aanwezigheid van ingeschreven merkrechten, zoals door [geïntimeerde1] werd betoogd. Dit versterkt de positie van [appellanten] en leidt tot de conclusie dat de garantie niet in strijd is met het ontbreken van geregistreerde merken.
De vorderingen met betrekking tot andere intellectuele eigendomsrechten en de handelsnaam van [naam2] werden afgewezen, aangezien er geen juridisch bewijs was dat de handelsnaam of rechten onterecht waren vervallen of overgedragen. De vordering die betrekking had op bestuurdersaansprakelijkheid en de overdracht van de handelsnaam van [naam4] werd niet toegewezen, zoals eerder uiteengezet in de overwegingen van het hof. Ook andere vorderingen werden verworpen, aangezien [appellanten] niet duidelijk maakten waar deze op betrekking hadden en onvoldoende bewijs hadden geleverd.
Wat betreft de bouw van boten door [appellante5], oordeelt het hof dat deze vennootschap, na de afloop van het concurrentieverbod, kleine boten mocht blijven bouwen en verkopen onder haar eigen naam, zoals oorspronkelijk bedoeld in de koopovereenkomst.
Het hof wijst de vorderingen van [appellanten] af, aangezien de bepalingen van de koopovereenkomst en de onderliggende intenties van de partijen niet in hun voordeel uitpakken.