Moeizaam verloop afwikkeling broers die kwekersbedrijf splitsen

11-02-2025 Print this page
IEPT20250128, Hof Amsterdam, Broers Tulpen & Pioenen

Broers runden samen een tulpen- en pioenenbedrijf via hun eigen vennootschappen. Na een conflict in 2017 besloten ze de onderneming te splitsen, maar de afwikkeling verliep moeizaam en leidde tot deze rechtszaak. De rechtbank deed grotendeels uitspraak in een deel- en eindvonnis inzake  medegerechtigdheid tot en verdeling van kwekersrechten en uitleg vaststellingsovereenkomst.


KWEKERSRECHT - VASTSTELLINGSOVEREENKOMST


Grief 1: [Appellanten] eisen overdracht of uitbetaling van 50% van bepaalde kwekersrechten. Het hof wijst overdracht af, omdat de rechten na splitsing bij [geïntimeerde 2] BV en Mastenbroek/World Flower bleven. Wel moet [geïntimeerde 2] BV 50% van de royalty’s en opbrengsten betalen, met een pandrecht als zekerheid. Een dwangsomverhoging wordt afgewezen.

 

Grief 2: [Appellanten] claimen mede-eigendom van de kwekersrechten op Negrita Double en een licentievergoeding. Het hof wijst mede-eigendom af, maar kent wel een vergoeding toe, omdat mede-gerechtigden normaliter betalen voor teeltgebruik. [Geïntimeerde 2] BV moet 50% van de royalty’s en een "pseudolicentievergoeding" van €1,80 per Reinlandse Roede over 2019-2020 betalen, waarna vanaf 2021 de reguliere licentievergoeding geldt. Daarnaast moet het areaal vanaf 2019 worden opgegeven, met rente vanaf 15 dagen na dagvaarding.

 

In de tweede zaak, minder IE-relevant:

Eerste grief: [Appellanten] betwisten het oordeel van de rechtbank dat de omzetbelastingteruggaven over heel 2019 moeten worden afgerekend en dat zij € 1.895,40 moeten betalen. Zij stellen dat er op 9 oktober 2019 definitieve afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de bankrekening en dat de teruggaven over het eerste en tweede kwartaal daarin zijn verwerkt, zodat deze niet opnieuw verdeeld hoeven te worden. Het hof verwerpt dit argument, omdat niet blijkt dat partijen hebben afgesproken om correcties op onjuist geboekte aangiften uit te sluiten.

 

Tweede grief: [Appellanten] betwisten de verdeling van een betaling van € 9.847,82, maar het hof oordeelt dat deze verrekening correct is omdat [appellanten] eenzelfde subsidiebedrag uit 2018 hebben ontvangen en verborgen hielden voor [geïntimeerden].

 

Derde grief: [Appellanten] verzetten zich tegen de wijziging van de verdeling van personeelslasten na het vertrek van een werknemer, maar het hof bevestigt dat de verdeling afhankelijk is van het daadwerkelijk in dienst zijnde personeel en niet vaststaat op eerdere percentages.

 

Vierde grief: [Appellanten] menen dat [geïntimeerden] moeten bijdragen aan herstelkosten van de elektra in een schuur, maar het hof oordeelt dat deze kosten volledig voor rekening van [appellanten] zijn, omdat de schuur in 2018 in de toenmalige staat is toegedeeld.

 

Vijfde grief: [Appellanten] eisen huurvergoeding voor het gebruik van kuubkisten, maar deze vordering wordt afgewezen omdat geen huurovereenkomst is gesloten en de vaststellingsovereenkomst geen basis biedt voor een dergelijke vergoeding.

 

Zesde grief: [Appellanten] claimen een vergoeding voor 19 kuubkisten die zij niet hebben ontvangen, maar het hof oordeelt dat onvoldoende is aangetoond dat deze kisten daadwerkelijk ontbraken en dat [geïntimeerden] tekortgeschoten zijn in hun verplichting.

 

Zevende grief: [Appellanten] eisen een vergoeding voor opbrengsten van grond die in 2019 door [geïntimeerden] is geëxploiteerd, maar het hof stelt dat dit aspect al is afgehandeld in de vaststellingsovereenkomst.

 

Achtste grief: [Appellanten] vorderen een vergoeding voor het gebruik van toegedeelde grond in 2019 door [geïntimeerden], maar deze grief faalt om dezelfde reden als de zevende, waarbij ook een beroep op ongerechtvaardigde verrijking niet slaagt.

 

ECLI:NL:GHAMS:2025:204