Prejudiciële vragen in WAMCA-procedure over Handlungs- en Erfolgsort App Store

22-12-2023 Print this page

WAMCA-procedure in verband met vermeende inbreuk op de mededinging bij online verkoop platform, de App Store. Verwijzingsvonnis met prejudiciële vragen aan het HvJEU over de uitleg van artikel 7, punt 2, Brussel I bis.

 

MEDEDINGINGSRECHT - BEVOEGDHEID
 


Met betrekking tot het verwijt van schending van artikel 101 VWEU dient ter bepaling van het Handlungsort van dat verwijt een concrete gebeurtenis te worden aangeduid waarbij ofwel de mededingingsregeling definitief tot stand is gekomen ofwel een regeling is getroffen die voor zich alleen de schadebrengende gebeurtenis is voor de beweerdelijk toegebrachte schade.12 RCJ heeft geen feiten gesteld om een dergelijke concrete gebeurtenis te kunnen vaststellen. Daarmee kan de Nederlandse rechter niet op deze grondslag rechtsmacht vaststellen voor vorderingen ten behoeve van gebruikers op grond van een gestelde schending van artikel 101 VWEU.

 

De App Store met NL storefront is een online verkoopplatform waarmee Apple zich specifiek op de Nederlandse markt richt en waarbij Apple Ierland optreedt als exclusief distributeur en als commissionair van door derden ontwikkelde apps en digitale in-app producten en biedt deze als zodanig aan in de App Store. Daarmee is (ook) sprake van een Nederlandse markt die wordt beïnvloed door de gestelde mededingingsbeperkende gedragingen. Onbetwist is dat het merendeel van de gebruikers die aankopen in de App Store met NL storefront heeft gedaan, in Nederland woont of gevestigd is en dat zij die aankopen hebben betaald via Nederlandse bankrekeningen. De beweerde schade van gebruikers die in Nederland wonen of gevestigd zijn, wordt dan ook in Nederland geleden. Voor die groep gebruikers bevindt het Erfolgsort zich dus in Nederland.

 

Hiermee staat echter nog niet vast welke rechter in Nederland bevoegd is.

De gestelde vragen gaan over de Handlungs- en Erfolgsort, iets wat in in IE-recht ook wel eens terugkomt:


Vraag 1 (Handlungsort)
a. Wat moet in een geval als aan de orde in dit geding, waarbij het gestelde misbruik van machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU ten uitvoer is gelegd in een lidstaat door middel van verkopen via een door Apple beheerd online platform dat is gericht op de gehele lidstaat, waarbij Apple Ierland als exclusief distributeur en als commissionair van de ontwikkelaar optreedt en commissie inhoudt op de aankoopsom, als de plaats van het schadeveroorzakende handelen worden aangemerkt in de zin van artikel 7, punt 2, Brussel I bis? Is daarbij van belang dat het online platform in beginsel wereldwijd toegankelijk is?

b. Maakt het daarbij uit dat het in dit geding gaat om vorderingen die op de voet van artikel 3:305a BW zijn ingesteld door een rechtspersoon die tot doel heeft krachtens een eigen recht de collectieve belangen te behartigen van meerdere gebruikers die in verschillende rechtsgebieden (in Nederland: arrondissementen) binnen een lidstaat hun zetel hebben?

c. Als op basis van vraag 1a (en/of 1b) niet slechts één maar meerdere intern relatief bevoegde rechters in de betreffende lidstaat worden aangewezen, verzet artikel 7, punt 2, Brussel I bis zich dan tegen toepassing van nationaal (proces)recht dat verwijzing naar één gerecht binnen die lidstaat mogelijk maakt?

 

Vraag 2 (Erfolgsort)

a. Kan in een geval als aan de orde in dit geding, waarbij de gestelde schade is ingetreden als gevolg van aankopen van apps en digitale in-app producten via een door Apple beheerd online platform (de App Store) waarbij Apple Ierland als exclusief distributeur en commissionair van de ontwikkelaars optreedt en commissie inhoudt op de aankoopsom (en waarbij zowel beweerdelijk misbruik van machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU heeft plaatsgevonden als een gestelde inbreuk op het kartelverbod in de zin van artikel 101 VWEU), en waarbij de plaats waar deze aankopen hebben plaatsgevonden niet is vast te stellen, uitsluitend de zetel van de gebruiker als aanknopingspunt dienen voor de plaats waar de schade is ingetreden in de zin van artikel 7, punt 2, Brussel I bis? Of zijn er in deze situatie ook andere aanknopingspunten om een bevoegde rechter aan te wijzen?

b. Maakt het daarbij uit dat het in dit geding gaat om vorderingen die op de voet van artikel 3:305a BW zijn ingesteld door een rechtspersoon die tot doel heeft krachtens een eigen recht de collectieve belangen te behartigen van meerdere gebruikers die in verschillende rechtsgebieden (in Nederland: arrondissementen) binnen een lidstaat hun zetel hebben?

c. Als op basis van vraag 2a (en/of 2b) een intern relatief bevoegde rechter in de betreffende lidstaat wordt aangewezen die slechts voor de vorderingen ten behoeve van een deel van de gebruikers in die lidstaat bevoegd is, terwijl voor de vorderingen ten behoeve van een ander deel van de gebruikers andere relatief bevoegde rechters in dezelfde lidstaat bevoegd zijn, verzet artikel 7, punt 2, Brussel I bis zich dan tegen toepassing van nationaal (proces)recht dat verwijzing naar één gerecht binnen die lidstaat mogelijk maakt?

ECLI:NL:RBAMS:2023:8330