Prejudiciële vraag: Vervallenverklaring merk met familienaam indien indruk wordt gewekt dat ontwerper nog bij creatie betrokken is?
26-06-2024 Print this pageVerzoekende partij is ‘PMJC’ en verwerende partijen zijn ‘[W][X]’ en ‘[X] Creative’. [W][X] is een vennootschap opgericht om kleding en modeaccessoires in de handel te brengen. PMJC heeft alle activa van de vennootschap overgenomen in 2011. [W][X] en Pmjc hadden tot en met 2015 een gesloten dienstverleningsovereenkomst, waarbij [W][X] als ontwerper optrad. Na de beëindiging van deze overeenkomst heeft [W][X] zijn professionele en artistieke activiteiten voortgezet via de vennootschap [X] Creative. Verzoekende partij PMJC stelt dat [W][X] zich schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke concurrentie wegens inbreuk op merken.
Zaak C-168/24 PMJC v JEAN-CHARLES DE CASTELBAJAC
Uit de samenvatting minbuza.nl :
De zaak gaat over het vervallen van het merkenrecht in de zin van artikel 12 van richtlijn 2008/95 en artikel 20 van richtlijn 2015/2436. De ontwerper [W][X] stelt dat PMJC bij het publiek de indruk wekt dat [W][X] nog steeds deelneemt aan het ontwerp van de waren, terwijl dit niet het geval is. Het is de verwijzende rechter niet duidelijk of op grond van misleiding de rechten van een houder van een merk kunnen komen te vervallen.
Prejudiciële vragen:
Moeten artikel 12, lid 2, onder b), van [Merkenrichtlijn] n en artikel 20, onder b), van [Merkenrichtlijn] aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een merk bestaande in de familienaam van een ontwerper vervallen wordt verklaard op grond dat dit merk na de overdracht ervan op zodanige wijze wordt gebruikt dat bij het publiek daadwerkelijk de indruk wordt gewekt dat deze ontwerper nog steeds deelneemt aan de creatie van de waren waarop dat merk is aangebracht, terwijl dat niet meer het geval is?
Verwijzingsbeschikking C-168/24 PMJC