2021 Hoge Raad

Print this page

IEPT20211224, HR, Stichting 123inkt-huismerk klanten v HP
Cassatieberoep verworpen: artikel 81(1) RO

 

IEPT20211217, HR, Martin Garrix v Spinnin
Ex tunc beoordeling onredelijk bezwarend beding (artikel 25f(2)Aw). Art. 25f lid 2 Aw heeft geen betrekking op omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het moment van contractsluiting. Ex nunc beoordeling strijd met maatstaven redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 BW en artikel 6:248 BW). Fonogrammenproducent: Bij uitleg van begrip ‘fonogrammenproducent’ gaat het, conform de verschillende toepasselijke verdragsbepalingen,  om de persoon die de organisatie van de eerste opname op zich neemt en die daarvoor de financiële verantwoordelijkheid heeft.

 

IEPT20211217, HR, GEU v Snappet

Cassatieberoep afgewezen (artikel 81(1) RO)

 

IEPT20211112, HR, Dance Events v Sena

Geen reden voor prejudiciele vragen over het begrip ’voor handelsdoeleinden uitgegeven fonogram’ (artikel 8(2) Verhuurrichtlijn). Oordeel hof begrijpelijk en de overweging die het onderdeel bestrijdt, is bovendien niet dragend voor het oordeel van het hof. Oordeel van het hof dat een 20% lagere ticketprijs niet een evenredige 20% verlaging van de prijs per bezoeker vereist niet onbegrijpelijk. Het hof heeft klaarblijkelijk tot uitgangspunt genomen dat tussen de “ticketprijs” en de “prijs per bezoeker” geen recht evenredig verband bestaat. Dit oordeel is, gelet op het deskundigenbericht van de Geschillencommissie (p. 8), waarin de “ticketprijs” en de “prijs per bezoeker” los van elkaar worden vastgesteld, niet onjuist of onbegrijpelijk.

 

IEPT20211008, HR, Adidas v H&M
Cassatieberoep afgewezen (artikel 81(1) RO)

 

IEPT20210702, HR, Digital Revolution v Media Concept
Cassatieberoep afgewezen (artikel 81(1) R.O.)

 

IEPT20210625, HR, DFW v Ziggo

Cassatieberoep afgewezen (artikel 81(1) RO).

 

IEPT20210409, HR, Amaryllis

Cassatieberoep afgewezen (artikel 81(1) RO).

 

IEPT20210219, HR, CCC

Prejudiciële vragen aan het HvJEU over de vraag wanneer aangenomen mag worden dat sprake is van een ‘ouder recht’ in de zin van art. 6 lid 2 van de ingetrokken Merkenrichtlijn 2008/95/EG: nu het antwoord op de vraag hoe het begrip “ouder recht” in art. 6 lid 2 van de ingetrokken Merkenrichtlijn 2008/95/EG uitgelegd moet worden, in deze zaak van belang is voor de beoordeling van onderdeel I, en deze vraag zich niet zonder redelijke twijfel laat beantwoorden, zal de Hoge Raad deze bij wijze van prejudiciële vraag aan het HvJEU voorleggen.

 

IEPT20210219, HR, DOC v Dairy Partners

Bij de toepassing van artikel 5 Hnw gelden geen nadere, niet in het artikel genoemde vereisten indien de ingeroepen oudere handelsnaam beschrijvend is of onderscheidend vermogen mist: aan de vrijhoudingsbehoefte kan voldoende recht worden gedaan door deze te betrekken bij de beoordeling van de vraag of bij het publiek verwarringsgevaar te duchten is en publiek is gewend aan gebruik van beschrijvende handelsnamen.

 

IEPT20210108, HR, Infineon v NXP

Voor de vraag of verwijzend gebruik van het Mifare-teken in overeenstemming is met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel is van belang hoe het relevante publiek de uiting zal opvatten: of de aanduiding ‘technisch juist’ is in de door het hof bedoelde zin is niet zonder meer beslissend. Hof heeft onvoldoende gemotiveerd dat de juistheid van de aanduiding ‘Mifare compatible’ niet is komen vast te staan: dat voor communicatie tussen bepaalde kaartlezers van NXP en de kaartchips van Infineon een add-on vereist is, leidt niet zonder meer tot niet ‘Mifare compatible’ zijn van kaartchips.

 

IEPT20210423, HR, 23 april 2021, Hennessy v LB11

Voor uitputting is niet relevant of merkhouder het oogmerk had om de producten buiten de EER op de markt te brengen. Bedoelingen van en afspraken tussen partijen ten aanzien van bijvoorbeeld de bestemming van de producten staan niet aan uitputting in de weg. Evenmin is relevant dat de koper niet in de EER gevestigd is. Verder is niet van belang of de merkhouder de economische waarde van zijn merk daadwerkelijk heeft gerealiseerd en of de merkhouder met het oog op verdere verhandeling buiten de EER een lagere prijs heeft bedongen dan hij gedaan zou hebben bij verdere verhandeling binnen de EER. Het gaat erom dat de merkhouder de mogelijkheid heeft gehad de economische waarde van zijn merk te realiseren. Dat is het geval als de merkhouder zijn merkproducten in de EER verkoopt. Vertrouwelijkheidregime artikel 22a(3) Rv inzake bedrijfsgeheimen. Rechter kan op grond van artikel 22a(3) Rv ambtshalve bepalen dat kennisneming van een bedrijfsgeheim in de zin van artikel 1 WBB is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat is dan wel daarvoor van de rechter bijzondere toestemming heeft verkregen.  Artikel 1019ib Rv op grond van artikel 1019ia Rv niet van toepassing op procedure die over merkinbreuk gaat.