2020 HvJEU

Print this page

IEPT20201217, HvJEU, Husqvarna

Het tijdstip waarop moet worden bepaald of de ononderbroken periode van vijf jaar van niet-gebruik is verstreken, is het tijdstip waarop de betrokken vordering is ingesteld: beoordeling aan de hand van het tijdstip van de laatste pleitzitting zou ingaan tegen de in de verordening vastgestelde rechtsgevolgen van verval.

 

IEPT20201217, HvJEU, Morbier

Artikel 13 lid 1 van Verordening nr. 1151/2012 (beschermingsomvang BOB) heeft in ruime zin betrekking op alle handelingen die tot gevolg kunnen hebben dat de consument wordt misleid ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het betrokken product: verbiedt niet louter het gebruik door een derde van de geregistreerde benaming en verbiedt de reproductie van de kenmerkende vorm of het kenmerkende uiterlijk van een onder een geregistreerde benaming vallend product wanneer deze reproductie de consument kan doen aannemen dat het betrokken product onder deze geregistreerde benaming valt. Beoordeeld moet worden of deze reproductie de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende Europese consument kan misleiden, rekening houdend met alle relevante factoren van het concrete geval.

 

IEPT20201118, HvJEU, Atresmedia

Audiovisuele opname die vastlegging van een audiovisueel werk bevat kan niet worden aangemerkt als een fonogram en enkele billijke vergoeding van artikel 8 lid 2 van de richtlijn betreffende het verhuurrecht dient niet betaald te worden: bewoordingen van zowel artikel 2(b) WPPT als de gids betreffende de door WIPO beheerde verdragen sluiten een dergelijke aanmerking uit, opname kan evenmin onder het begrip 'reproductie' van een fonogram vallen in de zin van artikel 8 lid 2 van de richtlijn betreffende het verhuurrecht, mededeling van opname aan het publiek geeft dan ook geen recht op vergoeding als bedoeld in die bepalingen.

 

IEPT20201115, HvJEU, Sabam v Weareone World

Vergoedingsmodel SABAM dat gebaseerd is op een percentage van de bruto-ontvangsten uit verkoop toegangsbewijzen van muziekevenementen is in beginsel geen misbruik van machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU: uit rechtspraak blijkt dat een dergelijk model moet worden beschouwd als normale exploitatie van het auteursrecht en in redelijke verhouding staat tot de economische waarde van de door de beheersorganisatie geleverde prestatie, SABAM streeft met vergoedingsmodel een rechtmatig doel na, namelijk het beschermen van de rechten en belangen van haar leden tegenover de gebruikers van de muziekwerken, vergoedingen vormen tegenprestatie voor mededeling van muziekwerken aan het publiek en tegenprestatie moet worden beoordeeld in het licht van waarde van het gebruik in het handelsverkeer, inspanningen van organisatoren om van festivals 'totaalbeleving' te maken en de daarmee samenhangende vaststelling van toegangsprijzen doet aan dat oordeel niet af. Hanteren van vergoedingsmodel dat is gebaseerd op bruto-ontvangsten ticketverkoop zonder dat alle op de organisatie betrekking hebbende kosten kunnen worden afgetrokken levert op zichzelf geen misbruik op van machtspositie: bijzonder moeilijk om objectieve waarde te bepalen van specifieke externe factoren die geen verband houden met het gebruik van beschermde muziekwerken en het in het leven roepen van een dergelijke verplichting zou onevenredige verhoging van kosten van beheer met zich mee kunnen brengen, vergoedingsmodel kan door nationale rechter strijdig geacht worden met artikel 102 VWEU als de vergoeding niet in redelijke verhouding staat tot de economische waarde van de geleverde prestatie. Vergoedingsmodel SABAM op basis van forfaitair systeem in schijven zoals het systeem met 1/3-2/3-regel levert geen misbruik op van machtspositie mits er geen andere methode bestaat waarmee het gebruik van de werken nauwkeuriger kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd en waarmee hetzelfde rechtmatige doel kan worden nagestreefd zonder de kosten van beheer onevenredig te verhogen: uit verschillende factoren blijkt dat SABAM gebruik zou kunnen maken van andere methode, de verwijzende rechter dient dit na te gaan.

 

IEPT20201111, HvJEU, John Mills v Jerome Alexander

Onrechtmatige merkinschrijving door gemachtigde of vertegenwoordiger van merkhouder op eigen naam. Niet beperkt tot gevallen waarin het oude merk en het merk dat wordt aangevraagd gelijk zijn, maar kan zich ook voordoen als de conflicterende merken overeenstemmen. Niet beperkt tot dezelfde waren of diensten, maar kan ook zien op soortgelijke waren of diensten. “Gemachtigde of vertegenwoordiger”: volstaat dat er tussen de partijen een commerciële samenwerkingsovereenkomst bestaat die een vertrouwensrelatie tot stand brengt doordat de aanvrager, uitdrukkelijk of stilzwijgend, een algemene vertrouwens- en loyaliteitsverplichting wordt opgelegd ten aanzien van de belangen van de houder van het oudere merk. Specifieke voorwaarde is dat inschrijvingsaanvraag is gedaan op eigen naam, verwarringsgevaar niet van belang.

 

IEPT20201028, HvJEU, BY v CX

Overleggen van niet-fysieke kopieën van een werk geen distributie onder publiek maar mededeling aan publiek in de zin van Auteursrechtrichtlijn: om te beginnen zij opgemerkt dat uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde foto in de vorm van een elektronische kopie per e-mail is overgelegd aan de rechter waarbij de zaak toen aanhangig was. Geen “mededeling aan een publiek” wanneer een beschermd werk langs elektronische weg aan een rechter wordt overgelegd als bewijsstuk in een gerechtelijke procedure tussen particulieren: het beschermde werk wordt ontvangen door een duidelijk afgebakende en besloten groep personen die bij een rechterlijke instantie openbare dienstfuncties uitoefenen, en niet tot een onbepaald aantal potentiële ontvangers.

 

 IEPT20201022, HvJEU, Ferrari

Een merk is ‘normaal gebruikt’ voor alle waren indien sprake is van gebruik voor bepaalde van de waren, zoals dure luxesportauto’s of enkel voor onderdelen of accessoires van bepaalde van de waren: het enkele feit dat de auto’s waarvoor een merk is gebruikt, als „sportauto’s” worden aangemerkt, volstaat niet om te oordelen dat zij tot een zelfstandige subcategorie van auto’s behoren. Een merk wordt ‘normaal gebruikt’ door de houder wanneer: de houder tweedehands waren die onder dit merk in de handel zijn gebracht, verkoopt en de houder bepaalde diensten verricht die betrekking hebben op de onder dat merk reeds verkochte waren, op voorwaarde dat deze diensten onder dat merk worden verricht. Artikel 351 VWEU laat rechterlijke instantie van lidstaat vrij in toepassing van verdrag dat vóór 1 januari 1958 is gesloten: totdat eventuele onverenigbaarheden tussen het VWEU en dat verdrag kunnen worden opgeheven. Bewijslast voor “normaal” gebruik rust op houder van het merk: de houder is het best in staat om het bewijs te leveren.

 

IEPT20201008, HvJEU, Aktiebolaget Östgötatrafiken v PRV

Beoordeling onderscheidend vermogen van een teken bestaande uit kleurpatronen die worden aangebracht op vervoermiddelen: met name moet rekening gehouden worden met perceptie door het relevante publiek en niet hoeft worden nagegaan of dit teken significant afwijkt van de norm of van wat in de betrokken economische sector gangbaar is.

 

IEPT20200917, HvJEU, EUIPO v Messi

Geen verwarringsgevaar jongere woord-beeldmerk MESSI met oudere woordmerk MASSI. Een te verwaarlozen deel van het relevante publiek zou de term Messi niet rechtstreeks in verband brengen met de naam van de beroemde voetballer. De begripsmatige verschillen tussen de conflicterende tekens neutraliseren de visuele en fonetische overeenstemmingen van deze tekens. Gerecht heeft terecht geoordeeld dat de bekendheid van Messi Cuccittini een relevant element was voor de vaststelling van een begripsmatig verschil tussen de term MESSI en de term MASSI. Niet vereist dat sprake is van een ouder bekend merk voor toepassing van de rechtspraak dat de globale beoordeling van het verwarringsgevaar impliceert dat begripsmatige verschillen tussen twee tekens de visuele en fonetische overeenstemmingen ervan kunnen neutraliseren, mits ten minste een van deze tekens in de ogen van het relevante publiek een duidelijke en specifieke betekenis heeft, zodat dit publiek in staat is om deze rechtstreeks te begrijpen.

 

IEPT20200916, HvJEU, Edison

“Elektrische energie” is niet ten onrechte uitgesloten van de waren van klasse 4 van de achtste editie van de classificatie van Nice: betoog dat ten onrechte geen “functionele” benadering is gevolgd is ongegrond, zoals het Gerecht terecht heeft vastgesteld in punt 29 van het bestreden arrest, blijkt echter uit punt 61 van het arrest van 19 juni 2012, Chartered Institute of Patent Attorneys (C‑307/10, EU:C:2012:361), dat de aanvrager in zijn merkaanvraag de waren waarvoor de merkbescherming wordt gevraagd voldoende duidelijk en nauwkeurig moet omschrijven opdat de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers louter op basis daarvan de omvang van de gevraagde bescherming kunnen bepalen, grief tegen een overweging die ten overvloede is geformuleerd en daarmee niet tot vernietiging kan leiden is niet ter zake dienend, geen sprake van tegenstrijdige redenering door het Gerecht, niet gesteld of aangetoond dat de beoordeling van waarde van bewijs door het Gerecht berust op een onjuiste opvatting, onvoldoende uiteengezet dat het Gerecht met verwijzing naar arrest blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, ongewijzigde herhaling van in eerste aanleg aangevoerde grief niet-ontvankelijk en waarde die Gerecht hecht aan bewijzen valt niet binnen bevoegdheid van het Hof. Geen schending van procedurele rechten en artikel 75 Gemeenschapsmerkenverordening: het bestreden arrest is niet ontoereikend gemotiveerd en Edison herhaalt reeds aangevoerde argumenten.

 

IEPT20200908, HvJEU, RAAP v PPI

Het begrip ‘betrokken uitvoerende kunstenaars’ in de zin van artikel 8 lid 2 van richtlijn 2006/115 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom moet in de gehele Unie op eenvormige wijze worden uitgelegd en verzet zich ertegen dat een lidstaat bij de omzetting in zijn wetgeving uitvoerend kunstenaars van het recht op één billijke vergoeding uitsluit die onderdaan zijn van staten die niet tot de EER behoren, met als enige uitzondering kunstenaars die hun woon- of verblijfplaats in de EER hebben en die welke hun bijdrage aan het fonogram in de EER hebben geleverd: de in richtlijn 2006/115 opgenomen begrippen moeten worden uitgelegd op een wijze die strookt met de in de internationale verdragen vervatte overeenstemmende begrippen, de in artikel 8 lid 2 bedoelde verplichting om te zorgen voor een billijke verplichting die wordt verdeeld tussen de producent van het fonogram en de uitvoeren kunstenaar is van toepassing wanneer het gebruik van het fonogram of een reproductie daarvan plaatsvindt in de Unie, er wordt geen voorwaarde gesteld dat de uitvoerend kunstenaar of de producent van het fonogram de nationaliteit van een lidstaat van de EER dan wel zijn woon- of verblijfplaats in een dergelijke lidstaat heeft, noch dat de plaats waar het creatieve of artistieke werk is verricht tot het grondgebied van een lidstaat van de EER behoort, artikel 8 lid 2 moet zoveel mogelijk in overeenstemming met het WPPT worden uitgelegd en er is geen voorbehoud gemaakt op grond van artikel 15 lid 3 WPPT. Artikel 8 lid 2 van richtlijn 2006/115 verzet zich ertegen dat een lidstaat het recht op één enkele billijke vergoeding beperkt ten aanzien van uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen die onderdaan zijn van derde staten die krachtens artikel 15 lid 3 WPPT een voorbehoud hebben gemaakt met betrekking tot de erkenning van het recht op één enkele billijke vergoeding. Beperkingen kunnen wel door de Uniewetgever worden ingevoerd als zij voldoen aan de vereisten van artikel 52 lid 1 Handvest: noodzaak om een gelijk speelveld te bewaren voor deelname aan de handel in opgenomen muziek is een doelstelling van algemeen belang die een beperking van het in artikel 8 lid 2 van de richtlijn neergelegde naburige recht kan rechtvaardigen ten aanzien van de onderdanen van een derde staat die dit recht niet of slechts gedeeltelijk toekent. Artikel 8 lid 2 van de richtlijn verzet zich ertegen dat enkel de producent van het fonogram een vergoeding ontvangt zonder deze te moeten delen met de uitvoerend kunstenaar: vergoeding heeft als essentieel kenmerk dat zij wordt verdeeld en een dergelijke uitsluiting zou de doelstelling van de richtlijn ondermijnen.

 

IEPT20200716, HvJEU, ACTC v EUIPO

Normaal gebruik. Omvang van categorieën van waren of diensten waarvoor oudere merk werd ingeschreven is belangrijke factor voor het evenwicht tussen enerzijds de handhaving en het behoud van de exclusieve rechten van de merkhouder en anderzijds de beperking van die rechten om te voorkomen dat een gedeeltelijk gebruikt merk een ruime bescherming geniet enkel omdat het voor een ruim assortiment van waren en diensten werd ingeschreven. Als categorie waren of diensten ouder merk bijzonder nauwkeurig en afbakenend zijn omschreven, waarbinnen geen belangrijke onderverdelingen kunnen worden gemaakt volstaat bewijs van normaal gebruik voor een deel van de waren of diensten. Als sprake is van ruime categorie die kan worden onderverdeeld in verschillende zelfstandige subcategorieën is het noodzakelijk dat houder ouder merk normaal gebruik bewijst voor alle zelfstandige subcategorieën. Criterium van het doel en de bestemming van de waren of diensten essentieel om een zelfstandige subcategorie van waren te onderscheiden. Indien betrokken waren meerdere doelen en bestemmingen hebben kan het bestaan van een afzonderlijke subcategorie van waren niet worden vastgesteld door elk van de mogelijke doelen van deze waren op zichzelf te beschouwen. Gerecht heeft terecht niet naar elk van de gebruikstoepassingen van de betrokken waren apart gekeken (het bedekken, omhullen, mooi aankleden of beschermen van het menselijk lichaam), aangezien deze verschillende gebruikstoepassingen worden gecombineerd met het oog op het in de handel brengen van deze waren. Feit dat betrokken waren een verschillend doelpubliek hadden en in verschillende winkels werden verkocht niet relevant om een zelfstandige subcategorie van waren af te bakenen.

 

IEPT20200709, HvJEU, Constantin Film v YouTube

Artikel 8 lid 2 onder a van de Handhavingsrichtlijn verplicht platforms als Youtube niet om het e-mailadres, telefoonnummer en IP-adres van een gebruiker die bestanden heeft geüpload die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht te verstrekken:  het begrip “adressen” uit dat artikel ziet slechts op het postadres, lidstaten mogen wel in een dergelijke verplichting voorzien.

 

IEPT20200709, HvJEU, Santen

Vergunning voor nieuwe therapeutische toepassing van eerder toegelaten werkzame stof(fen) geen eerste vergunning. Artikel 3 onder d van verordening (EG) nr. 469/2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat een vergunning voor het in de handel brengen niet kan worden beschouwd als de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de zin van die bepaling wanneer deze vergunning betrekking heeft op een nieuwe therapeutische toepassing van een werkzame stof of van een combinatie van werkzame stoffen waarvoor reeds een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven voor een andere therapeutische toepassing.

 

IEPT20200702, HvJEU, mk advokaten v MBK Rechtsanwälte

Persoon die actief is in het economische verkeer en een advertentie op een website heeft laten plaatsen die inbreuk maakt op een merk van een derde maakt geen gebruik maakt van het teken dat gelijk is aan dat merk wanneer: beheerders van andere websites die advertentie overnemen door publicatie ervan, op eigen initiatief en in eigen naam, op die andere websites.

 

IEPT20200618, HvJEU, Primart v EUIPO

Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de argumenten van rekwirante betreffende het vermeende geringe onderscheidend vermogen van het oudere merk PRIMA niet-ontvankelijk te verklaren op grond dat deze argumenten voor het eerst voor het Gerecht waren aangevoerd: de kamer van beroep heeft ambtshalve uitspraak gedaan over het intrinsieke onderscheidend vermogen van het oudere merk, waardoor rekwirante in staat moet worden gesteld hierop te reageren.  Onjuiste rechtsopvatting brengt vernietiging van het bestreden arrest met zich mee: het bestreden arrest kan slechts worden bevestigd indien de onjuiste opvatting volstrekt irrelevant is voor de uitkomst van de zaak, nu het onderscheidend vermogen van het oudere merk een van de relevante omstandigheden is bij het beoordelen van verwarringsgevaar kan niet worden uitgesloten dat het Gerecht tot een andere conclusie zou zijn gekomen indien het de argumenten van rekwirante ontvankelijk had geacht, zelfs indien het Gerecht ten overvloede de door rekwirante aangevoerde argumenten betreffende het geringe onderscheidend vermogen van het oudere merk als ongegrond heeft afgewezen, dient het bestreden arrest wegens ontoereikende motivering te worden vernietigd.

 

IEPT20200611, HvJEU, Brompton Bicycle

De auteursrechtelijke bescherming van artikelen 2-5 van de Auteursrechtrichtlijn (2001/29 EG) is van toepassing op een product waarvan de verschijningsvorm noodzakelijk is om een technisch resultaat te bereiken: het werk moet oorspronkelijk en het resultaat van een intellectuele schepping zijn. Dat er andere verschijningsvormen bestaan waarmee hetzelfde technische resultaat kan worden bereikt is niet doorslaggevend. De nationale rechter moet dit verifiëren en moet daarbij rekening houden met alle pertinente gegevens van het hoofdgeding.

 

IEPT20200430, HvJEU, INA

Een particulier die 710 kg aan kogellagers die zonder toestemming van de merkhouder van een merk zijn voorzien en die vanuit een derde land naar zijn adres zijn verzonden, in ontvangst neemt, in een lidstaat in het vrije verkeer brengt en bewaart tegen vergoeding van een slof sigaretten en een fles cognac moet worden geacht het merk in het economische verkeer te gebruiken: gelet op hun aard en hun volume zijn de waren kennelijk niet bestemd voor particulier gebruik zodat de handelingen die betrekking hebben op die waren moeten worden geacht verband te houden met een handelsactiviteit,  dat een persoon dergelijke waren heeft ingevoerd en in het vrije verkeer heeft gebracht, volstaat voor de vaststelling dat hij aan het economische verkeer heeft deelgenomen, er komt geen relevantie toe aan de omvang van de vergoeding die de importeur heeft ontvangen als tegenprestatie voor zijn activiteiten.

 

IEPT20200430, HvJEU, Royalty Pharma v DPMA

Aanvullend Beschermingscertificaat. Een product wordt beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi wanneer het voldoet aan een algemene functionele definitie die door een van de conclusies van het basisoctrooi wordt gebruikt en het noodzakelijkerwijs betrekking heeft op de uitvinding waarvoor dit octrooi geldt, zonder evenwel geïndividualiseerd als concrete uitvoeringsvorm uit de in het basisoctrooi vervatte kennis te kunnen worden afgeleid, voor zover het, in het licht van alle in dat octrooi geopenbaarde gegevens, door de vakman op basis van zijn algemene kennis op het betrokken gebied op de indienings- of voorrangsdatum van het basisoctrooi en de stand van de techniek op die datum, specifiek identificeerbaar is. Een product wordt niet beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi wanneer het, hoewel het valt onder de in de conclusies van dat octrooi gegeven functionele definitie, na de datum van indiening van de aanvraag voor het basisoctrooi is ontwikkeld op grond van een zelfstandige uitvinderswerkzaamheid.

 

IEPT20200423, HvJEU, Gömböc

Onderzoek of een teken uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen hoeft niet te worden beperkt tot de grafische voorstelling van dit teken: ook andere gegevens zoals informatie over de perceptie van het betrokken teken door het doelpubliek kunnen worden gebruikt om de wezenlijke kenmerken ervan vast te stellen, bij het onderzoek of deze kenmerken beantwoorden aan een technische functie kunnen gegevens die niet uit de grafische voorstelling van het teken blijken slechts in aanmerking worden genomen voor zover die gegevens voortkomen uit objectieve en betrouwbare bronnen en niet uit de perceptie van het teken door het doelpubliek. De weigeringsgrond voor tekens die uitsluitend bestaan uit de vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, is niet beperkt tot de vorm van waren die uitsluitend een artistieke of sierwaarde hebben: de perceptie of de kennis die het doelpubliek heeft van de waar - in casu is de vorm het symbool geworden van een wiskundige ontdekking - kan in aanmerking worden genomen om een wezenlijk kenmerk van die vorm vast te stellen. De weigeringsgrond voor tekens die uitsluitend bestaan uit de vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, moet niet systematisch worden toegepast op tekens die worden beschermd door het modelrecht: dat de verschijningsvorm van een waar wordt beschermd als model sluit inschrijving als merk niet uit. Hetzelfde geldt voor tekens die uitsluitend bestaan uit de vorm van een siervoorwerp: geenszins uitgesloten dat de wezenlijke waarde van dergelijke artikelen voortvloeit uit andere factoren dan de vorm zoals met name de ontstaansgeschiedenis, de wijze van vervaardiging, de gebruikte materialen en de identiteit van de ontwerper.

 

IPPT20200423, CJEU, Gugler France v Gugler

The General Court did not err in law in finding that on the date on which the application for registration of the contested Gugler Community trade mark was filed, an economic link existed between Gugler France and Gugler GmbH (which precluded the finding of a likelihood of confusion): in CJEU Schweppes (IPPT20171220), it has not been held that the existence of an economic link presupposes a particular order between the undertakings concerned.

 

IEPT20200402, HvJEU, Stim en SAMI

Verhuur van auto’s die zijn uitgerust met een radio vormt geen mededeling aan het publiek: bij beschikbaarstelling van een radio die is geïntegreerd in een huurauto en die het mogelijk maakt om zonder verdere tussenkomst van de verhuurmaatschappij de omroep te ontvangen die toegankelijk is in het gebied waarin de auto zich bevindt, is geen sprake van een interventie om klanten toegang te verlenen tot een beschermd werk, deze handeling onderscheidt zich van (rechtspraak over) handelingen bestaande in een mededeling waarbij dienstverrichters beschermde werken bewust doorgeven aan hun klanten door via ontvangers die zij in hun inrichting hebben geplaatst.

 

 IEPT20200402, HvJEU, Coty v Amazon

Amazon maakt geen inbreuk op merken Coty door voor een derde parfums in opslag te hebben die inbreukmakend blijken te zijn: het hof heeft in haar rechtspraak reeds benadrukt dat “gebruik” een actieve gedraging in het kader van de eigen commerciële communicatie en een rechtstreekse of indirecte controle over de handeling waarin het gebruik bestaat vereist, alvorens de opslag van waren die zijn voorzien van aan merken gelijke of daarmee overeenstemmende tekens kan worden gekwalificeerd als “gebruik” van die tekens, is het noodzakelijk dat de marktdeelnemer die de opslag verricht zelf het voornemen heeft om de waren aan te bieden of in de handel te brengen.

 

 IEPT20200326, HvJEU, AR v Cooper

Merkenrechtlijn staat toe dat merkhouder wiens rechten vervallen zijn verklaard wegens het ontbreken van normaal gebruik, het recht behoudt op schadevergoeding wegens het verwarringwekkend gebruik van een overeenstemmend teken door een derde daterend van vóór de datum van vervallenverklaring: merkhouder heeft binnen de respijtperiode van vijf jaar om merk te gaan gebruiken - ook zonder gebruik - een uitsluitend recht, merkenrichtlijn heeft de nationale wetgever alle vrijheid gelaten om de datum vast te stellen waarop het verval van een merk rechtsgevolgen heeft, dat een merk niet is gebruikt vormt op zich geen beletsel voor een vergoeding wegens merkinbreuken, maar is wel een belangrijk element waarmee rekening moet worden gehouden om bestaan en omvang schade te bepalen.

 

 IEPT20200304, HvJEU, EUIPO v Equivalenza Manufactory

Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de fase van de beoordeling van de overeenstemming van de conflicterende tekens rekening te houden met de omstandigheden waaronder de betrokken waren in de handel worden gebracht:  in rechtspraak van het HvJEU zijn die omstandigheden weliswaar uiteenlopend toegepast bij hetzij de beoordeling van de overeenstemming van de conflicterende tekens hetzij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar, inaanmerkingneming van de omstandigheden waaronder de betrokken waren in de handel zijn gebracht behoort echter tot de fase van de beoordeling van het verwarringsgevaar en niet tot die van de beoordeling van de overeenstemming van de conflicterende tekens, welke moet worden gemaakt in het licht van de intrinsieke kwaliteiten van de conflicterende tekens. Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de fonetische overeenstemming wordt  geneutraliseerd door het begripsmatige verschil en vervolgens af te zien van beoordeling verwarringsgevaar: alleen in het uitzonderlijke geval waarin ten minste één van de conflicterende tekens in de ogen van het relevante publiek een duidelijke, vaste en onmiddellijk begrijpelijke betekenis heeft kan worden afgezien van de beoordeling van verwarringsgevaar op grond dat deze tekens ondanks het bestaan van bepaalde elementen van visuele of fonetische overeenstemming ervan door de uitgesproken begripsmatige een andere totaalindruk oproepen, geenszins vastgesteld dat hier sprake van is. EUIPO heeft terecht geconcludeerd dat verwarringsgevaar bestaat tussen het aangevraagde beeldteken BLACK LABEL by equivalenza en het beeldmerk LABELL: gemiddelde mate van visuele overeenstemming, gemiddelde mate van fonetische overeenstemming, begripsmatig verschil niet van dien aard dat de overeenstemming wordt geneutraliseerd, gemiddeld onderscheidend vermogen, gemiddeld aandachtsniveau van het relevante publiek, waren gelijk, aanwezigheid van de termen “black” en “by equivalenza” niet voldoende om verwarringsgevaar uit te sluiten.

 

 IEPT20200304, HvJEU, Tulliallan Burlington v EUIPO

Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door een ex artikel 8 lid 5 Uniemerkenverordening (bekende merken) ingestelde oppositie af te wijzen wegens ontbreken elementen die wijzen op vermindering van de “aantrekking” van de oudere merken: artikel biedt bescherming tegen (i) afbreuk aan het onderscheidend vermogen van het oudere merk, (ii) afbreuk aan de reputatie van dat merk en (iii) ongerechtvaardigd voordeel uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van dat merk. Met de ambigue verwijzing van het Gerecht naar een eventuele vermindering van de “aantrekking” van de oudere merken kan niet met zekerheid worden bevestigd dat het daadwerkelijk heeft nagegaan of sprake is van een van die drie inbreuken. Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te constateren dat het ontbreken van enige specifieke aanduiding inzake de waren die kunnen worden verkocht in de verschillende winkels waaruit een winkelgalerij als de door de oudere merken aangeduide winkelgalerij bestaat, in de weg stond aan elke associatie tussen deze winkels en de door de aangevraagde merken aangeduide waren: in het Praktiker-arrest (IEPT20050707) is weliswaar geoordeeld dat van de aanvrager dient te worden verlangd dat hij de waren of soorten waren waarop deze diensten betrekking hebben specificeert, dit arrest heeft geen betrekking op bescherming die wordt verleend door op de datum van dat arrest ingeschreven merken zoals de merken in casu, uit het arrest blijkt bovendien niet dat een oppositie ex artikel 8 lid 1 onder b  Uniemerkenverordening meteen kan worden afgewezen door eenvoudigweg te stellen dat er geen enkele specifieke aanduiding is van de waren waarop de onder het oudere merk aangeboden detailhandelsdiensten betrekking kunnen hebben.

 

 IEPT20200305, HvJEU, Halloumi v EUIPO

Rechtspraak over verwarringsgevaar ook van toepassing indien het oudere merk een collectief Uniemerk is waarvan de wezenlijke functie erin bestaat de waren of diensten van de leden van een vereniging te onderscheiden van die van andere ondernemingen: geen van de kenmerken van collectieve Uniemerken rechtvaardigt afwijking. Ook als het collectieve Uniemerk HALLOUMI impliciet verwijst naar de Cypriotische geografische herkomst van de betrokken waren, is onderscheidend vermogen vereist: geen andere beoordeling bij vaststellen onderscheidend vermogen ouder collectief Uniemerk bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen wijzen op de plaats van herkomst van de waren of diensten. Gerecht heeft onderscheidend vermogen van HALLOUMI niet te laag ingeschat: na analyse van bewijs objectief vastgesteld dat de term “halloumi” een bepaalde soort kaas aanduidt die volgens een bijzonder recept wordt geproduceerd en dat het onderscheidend vermogen van een dergelijk merk, dat zich beperkt tot het aanduiden van een productsoort, zwak is. Ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van verwarringsgevaar tussen HALLOUMI en BBQLOUMI omdat het bestaan van een zekere mate van visuele, fonetische en begripsmatige overeenstemming niet zou volstaan om te concluderen tot verwarringsgevaar met een ouder merk met zwak onderscheidend vermogen: zwak onderscheidend vermogen sluit het bestaan van verwarringsgevaar niet uit, niet voldaan aan het vereiste van een globale beoordeling waarbij er rekening wordt gehouden met de onderlinge samenhang van de relevante factoren.

 

 IEPT20200227, HvJEU, Fack Ju Gothe

Gerecht mocht oordeel dat het teken “Fack Ju Göhte” in strijd is met de goede zeden ex artikel 7 lid 1 onder f Uniemerkenverordening niet enkel op het intrinsiek vulgaire karakter van deze Engelse uitdrukking baseren: strijd met goede zeden vereist dat het teken in strijd is met de fundamentele morele waarden en normen waaraan een bepaalde samenleving op een gegeven moment belang hecht, hierbij moet worden uitgegaan van de perceptie van een redelijke persoon met een gemiddelde gevoeligheids- en tolerantiedrempel, rekening houdend met de context waarin met het merk in aanraking kan worden gekomen en de bijzondere omstandigheden zoals wetteksten en administratieve praktijken, de publieke opinie en de wijze waarop het relevante publiek in het verleden op dat teken of op overeenstemmende tekens heeft gereageerd. De omstandigheid dat het merk zelf moet worden onderzocht betekent niet dat bij dit onderzoek contextuele elementen die helderheid kunnen verschaffen over de wijze waarop het relevante publiek dit merk opvat - zoals de omstandigheid dat het teken “Fack Ju Göhte” overeenkomt met de titel van een door rekwirante geproduceerde succesvolle film, de omstandigheid dat de titel ervan geen aanleiding lijkt te hebben gegeven tot controverse, het feit dat de film goedgekeurd was voor een jong publiek en het feit dat het Goethe-Institut de film voor pedagogische doeleinden gebruikt - buiten beschouwing kunnen worden gelaten, vrijheid van meningsuiting speelt ook binnen merkenrecht. EUIPO heeft niet rechtens genoegzaam aangetoond dat het merk in strijd is met de goede zeden: het geheel van de contextuele elementen wijst er eensluidend op dat de titel van de film niet als moreel onaanvaardbaar werd beschouwd door het algemene Duitstalige publiek, geen enkel concreet element naar voren gebracht om op plausibele wijze te verklaren dat het publiek gebruik van het teken als merk wel zou opvatten als strijdig met de fundamentele morele waarden en normen van de samenleving.

 

IEPT20200130, HvJEU, Generics (UK) v CMA

Artikel 101 VWEU. Beoordeling of een fabrikant van generieke geneesmiddelen die niet op de markt aanwezig is, een potentiële concurrent is van een fabrikant van oorspronkelijke geneesmiddelen, wanneer de betreffende overeenkomst tot gevolg heeft dat een onderneming tijdelijk buiten een markt wordt gehouden. Een overeenkomst tot schikking van een aanhangige gerechtelijke procedure tussen een fabrikant van oorspronkelijke geneesmiddelen en een fabrikant van generieke geneesmiddelen die potentiële concurrenten zijn, over de geldigheid van een werkwijzeoctrooi en over het inbreukmakende karakter van een generieke versie van dit geneesmiddel, heeft tot doel de mededinging te verhinderen, te beperken of te vervalsen, indien uit de analyse van de betrokken schikkingsovereenkomst blijkt dat de waardeoverdrachten waarin die overeenkomst voorziet, uitsluitend kunnen worden verklaard door het commerciële belang van beide partijen  om niet te concurreren op basis van verdienste. Artikel 102 VWEU. Bepalen van de productmarkt in een situatie waarin een fabrikant van oorspronkelijke geneesmiddelen beschermd wordt door een werkwijzeoctrooi, waarvan de geldigheid wordt betwist, op basis van dat werkwijzeoctrooi de markttoegang van generieke versies van dat geneesmiddel belemmert. Er is sprake van misbruik van machtspositie wanneer een onderneming met een machtspositie die houder is van een werkwijzeoctrooi voor de vervaardiging van een tot het publieke domein behorende werkzame stof, de strategie volgt om hetzij preventief, hetzij na instelling van gerechtelijke procedures ter betwisting van de geldigheid van dat octrooi, een reeks schikkingsovereenkomsten aan te gaan, die ten minste tot gevolg hebben dat potentiële concurrenten, fabrikanten van generieke geneesmiddelen met deze werkzame stof, tijdelijk buiten de markt worden gehouden, voor zover deze strategie zich ertoe leent de mededinging te beperken en meer in het bijzonder uitsluitingseffecten teweeg te brengen die verder gaan dan de mededingingsverstorende gevolgen die eigen zijn aan elk van de schikkingsovereenkomsten die daaraan bijdragen, hetgeen de verwijzende rechter moet verifiëren.

 

IEPT20200129, HvJEU, Sky v SkyKick

Gemeenschapsmerk of een nationaal merk kan niet geheel of gedeeltelijk nietig worden verklaard als  termen die zijn gebruikt ter aanduiding van de waren en diensten waarvoor het merk is ingeschreven, onvoldoende duidelijk en nauwkeurig zijn: onduidelijkheid en onnauwkeurigheid van de termen die worden gebruikt ter specificatie van de waren en diensten maakt geen deel uit van uitputtende lijst van absolute nietigheidsgronden, in IP-Translator-arrest (IEPT20120619) is geen aanvullende nietigheidsgrond erkend, onvoldoende duidelijke en nauwkeurige specificatie valt niet onder vereiste van grafische voorstelling, ontbreken duidelijkheid en nauwkeurigheid niet in strijd met de openbare orde. Merkaanvraag zonder enig voornemen het merk te gebruiken voor de in de inschrijving aangeduide waren en diensten levert pas een handeling te kwader trouw op indien de aanvrager van dat merk de bedoeling had om afbreuk te doen aan de belangen van derden op een wijze die niet strookt met de eerlijke gebruiken, dan wel om – zelfs zonder een derde in het bijzonder op het oog te hebben – een uitsluitend recht te verkrijgen voor andere doeleinden dan die welke vallen onder de functies van een merk: kwade trouw van de aanvrager kan niet worden vermoed louter op basis van de vaststelling dat hij op het moment van indiening van zijn inschrijvingsaanvraag geen economische activiteit uitoefende die overeenstemt met de in die aanvraag aangeduide waren en diensten. Wanneer het voornemen om een merk overeenkomstig de wezenlijke functies ervan te gebruiken enkel ontbreekt voor bepaalde in de merkaanvraag aangeduide waren of diensten, levert die aanvraag enkel voor die waren of diensten een handeling te kwader trouw op.