2024 HvJEU

Print this page

IEPT20240411, HvJEU, Citadines v MPLC

Onder een ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn 2001 valt de beschikbaarstelling van televisietoestellen in de kamers of de fitnessruimte van een hotel, waarbij een signaal aan deze toestellen wordt doorgegeven via een eigen kabeldistributienetwerk.

 

IEPT20240327, HvJEU(VP), Commission v Amazon

Amazon's verzoek om de verplichting op te schorten om een advertentierepository openbaar beschikbaar te maken wordt afgewezen. Amazon is aangewezen als zeer groot online platform en dient haar repository met gedetailleerde informatie over haar online advertenties openbaar beschikbaar te stellen. Amazon heeft om nietigeverklaring van dat besluit verzocht bij het Gerecht en een voorlopige maatregel verzocht om voor zover zij haar advertentierepository openbaar beschikbaar moest maken. Beroep hiertegen is ingesteld door de Commissie. Amazon zonder opschorting waarschijnlijk ernstige en onherstelbare schade lijden voordat een uitspraak tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie wordt gedaan. Niet is aangetoond dat het voortbestaan of de langetermijnontwikkeling van Amazon in gevaar zou komen. De belangen die worden verdedigd door de EU-wetgever prevaleren, in dit geval, boven de materiële belangen van Amazon, zodat de afweging van belangen in het voordeel uitvalt van het afwijzen van het verzoek om opschorting.

 

IEPT20240321, HvJEU, Liberi editori e autori (LEA) v Jamendo

De vrijheid van dienstverrichting (artikel 56 VWEU), gelezen in samenhang met de Richtlijn Collectief beheer (2014) verzet zich tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die op algemene en absolute wijze uitsluit dat in een andere lidstaat gevestigde onafhankelijke beheerentiteiten in eerstgenoemde lidstaat hun diensten inzake het beheer van auteursrechten kunnen verrichten. Richtlijn inzake elektronische handel is niet van toepassing op beheer van auteursrechten en naburige rechten. Beheer van auteursrechten en naburige rechten valt niet binnen werkingssfeer van Dienstenrichtlijn 2006.

 

IEPT20240305, HvJ EU, Public.Resource.Org en Right to Know v Commissie
Geharmoniseerde normen voor de veiligheid van speelgoed maken wegens hun rechtsgevolgen deel uit van het Unierecht - hoger openbaar belang gebiedt openbaarmaking daarvan. De Commissie had in het litigieuze besluit moeten erkennen dat er een hoger openbaar belang in de zin van artikel 4, lid 2, laatste zinsdeel, van verordening nr. 1049/2001 bestond, dat voortvloeit uit het rechtsstaatbeginsel, het transparantiebeginsel, het beginsel van openheid en het beginsel van goed bestuur, en dat openbaarmaking van de opgevraagde geharmoniseerde normen gebiedt, aangezien deze normen wegens hun rechtsgevolgen deel uitmaken van het Unierecht.

 

IEPT20240227, HvJEU, EUIPO v KaiKai

Noch art. 41 Gemeenschapsmodellen-verordening, noch art. 4 Verdrag van Parijs voorziet in een termijn van twaalf maanden voor voorrangsrechten voor modellen. Art. 4 van het Verdrag van Parijs heeft geen rechtstreekse werking in de Europese Unie. Het recht van voorrang voor de indiening van een gemeenschapsmodelaanvraag wordt beheerst door artikel 41 van Gemeenschapsmodellenverordening. Gerecht blijk gegeven van onjuiste rechtstoepassing door artikel 41 lid 1 Gemeenschapsmodellen-verordening rechtstreeks toe te passen bij recht op voorrang op basis octrooi. Art. 41 Gemeenschapsmodellenverordening staat niet toe dat een aanvraag tot inschrijving van een octrooi de grondslag vormt voor een recht van voorrang voor een latere aanvraag tot inschrijving van een gemeenschapsmodel. Termijn voor aanspraak op recht van voorrang bedraagt zes maanden, zoals uitdrukkelijk is vastgesteld in artikel 41 Gemeenschapsmodellenverordening. Op grond van art. 4 Verdrag van Parijs kan geen aanspraak op voorrang voor een modelaanvraag worden gemaakt op basis  van een eerdere octrooiaanvraag. Uit gezamenlijke lezing van afdelingen A en C van art. 4 volgt dat de latere aanvraag betrekking moet hebben op „hetzelfde onderwerp” als de eerdere aanvraag die de grondslag voor het recht van voorrang vormt. Het geclaimde recht van voorrang is meer dan zes maanden voor de aanvraag en wordt terecht geweigerd, bestreden arrest vernietigd. 

 

IEPT20240130, HvJEU, RTI v Agcom

Uitzondering van artikel 23 lid 2 Richtlijn audiovisuele mediadiensten (2010/13) ziet niet op reclameboodschappen die een omroeporganisatie uitzendt voor een radiostation dat tot dezelfde groep van vennootschappen behoort: tenzij, ten eerste, de programma’s waarop deze reclameboodschappen betrekking hebben, „audiovisuele mediadiensten” in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), AVMD-richtlijn zijn. En, ten tweede, de omroeporganisatie voor deze diensten „redactionele verantwoordelijkheid” in de zin van artikel 1, lid 1, onder c), AVMD-richtlijn draagt.

 

IEPT20240125, HvJEU, Audi v GQ
grilleMerkinbreuk reserveonderdeel voorzien van met het merk overeenstemmende vorm indien het gebruik daarvan afbreuk kan doen aan  een of meerdere functies van het merk (artikel 9(2) en (3) UMeV). Reparatieclausule van artikel 110 Gemeenschapsmodellenverordening niet naar analogie van toepassing op het merkenrecht. Bestemmingsaanduidingsbeperking op het merkrecht voor accessoire of reserveonderdeel staat aan inbreukverbod voor een met de vorm van het merk overeenstemmend grille onderdeel niet in de weg, ongeacht of het technisch mogelijk is het merk op de grille te bevestigen zonder dat onderdeel (artikel 14(1)(c) UMeV)
 

 

IEPT20240118, HvJEU, HP v Senetic
Omkering bewijslast uitputting en selectieve distributie. Vrij verkeer van goederen staat er aan in de weg dat de bewijslast inzake de uitputting van het aan een Uniemerk verbonden recht uitsluitend rust op de verwerende partij in de inbreukprocedure wanneer de van dat merk voorziene waren – waarop geen etiketten zijn aangebracht aan de hand waarvan derden de doelmarkt kunnen identificeren en die worden gedistribueerd via een selectief distributienetwerk waarbij de leden deze waren alleen aan andere leden van dat netwerk of aan eindgebruikers kunnen doorverkopen – door die verwerende partij in de Unie of in de EER zijn gekocht nadat de verkopers hebben verzekerd dat die waren daar rechtmatig in de handel konden worden gebracht, en de merkhouder weigert deze controle zelf te verrichten op verzoek van de koper.

 

IEPT20240111, HvJEU, Mylan v Gilead
Artikel 9(7) van de Handhavingsrichtlijn verzet zich niet tegen een op risicoaansprakelijkheid gebaseerde nationale regeling inzake vergoeding van door een voorlopige maatregelen veroorzaakte schade wanneer de rechter bevoegd is om het bedrag van de schadevergoeding aan te passen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak waaronder de eventuele betrokkenheid van de verweerder bij het ontstaan van de schade.

 

IEPT20240111, HvJEU, Inditex v Buongiorno 
Toegestaan verwijzend merkgebruik vereist dat gebruik van het merk nodig is om de bestemming van een door een derde op de markt gebrachte waar – een cadeaubon – aan te geven. Artikel 6(1)(c) van Merkenrichtlijn 2008/95 ziet enkel op het gebruik van het merk in het economische verkeer door een derde om overeenkomstig de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel waren of diensten te identificeren of ernaar te verwijzen als die van de houder van dat merk wanneer een dergelijk gebruik van het merk nodig is om de bestemming van een door deze derde op de markt gebrachte waar of van een door hem aangeboden dienst aan te geven. Het is aan de nationale rechter om te bepalen of Buongiorno met haar gelanceerde reclamecampagne voor een abonnement op een van haar diensten waardoor kon worden deelgenomen aan een loterij met een „ZARA-cadeaubon” als een van de prijzen en waarbij de abonnee het teken „ZARA” zag verschijnen gebruikmaakt van het merk ZARA.