2025 HvJEU

Print this page

IEPT20250225, HvJEU, BSH Hausgeräte v Electrolux
Grensoverschrijdende bevoegdheid Zweedse rechter over Zweedse gedaagde inzake inbreuk op de nationale delen van een Europees (bundel) octrooi in Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Nederland, Oostenrijk, Zweden, Verenigd Koninkrijk en Turkije. Artikel 4 en artikel 24(4) Brussel I bis Verordening. Artikel 24, punt 4, van de Brussel I bis-verordening dient aldus te worden uitgelegd dat een gerecht van de lidstaat van de woonplaats van de verweerder waarbij krachtens artikel 4, lid 1, van die verordening een vordering wegens inbreuk op een in een andere lidstaat verleend octrooi aanhangig is gemaakt, bevoegd blijft om kennis te nemen van die vordering wanneer de verweerder in het kader van die vordering bij wege van exceptie de geldigheid van dat octrooi ter discussie stelt, ofschoon de bevoegdheid om uitspraak te doen over die geldigheid uitsluitend bij de gerechten van die andere lidstaat berust. Grensoverschrijdende bevoegdheid onder artikel 4 Brussel I bis Verordening. Gerechten van de lidstaat waar de verweerder woonplaats heeft, zijn krachtens de algemene regel van artikel 4, lid 1, van de Brussel I bis-verordening in beginsel bevoegd om kennis te nemen van een vordering wegens octrooi-inbreuk die tegen die verweerder is ingesteld door de houder van een in een derde land verleend of geldig verklaard octrooi die woonplaats heeft in een andere lidstaat. Bovendien strekt de bevoegdheid van het aldus aangezochte gerecht van de lidstaat zich op grond van die algemene regel in beginsel uit tot de kwestie van de geldigheid van dat octrooi die bij wege van exceptie wordt opgeworpen in het kader van die vordering wegens octrooi-inbreuk. Artikel 24(4) Brusel I Bis verordening is niet toepassing op een gerecht van een derde land en kent aan een dergelijk gerecht dus geen – al dan niet exclusieve – bevoegdheid toe om de geldigheid van een in dat land verleend of geldig verklaard octrooi te beoordelen. 

 

IEPT20250225, HvJEU, Alphabet v AGCM
Verzekering van interoperabiliteit met platform. De weigering door een onderneming met een machtspositie die een digitaal platform heeft ontwikkeld, om op verzoek van een derde onderneming de interoperabiliteit te verzekeren van dat platform met een door die derde onderneming ontwikkelde app, kan misbruik van machtspositie opleveren wanneer dat platform door de onderneming met een machtspositie niet uitsluitend ten behoeve van haar eigen activiteit werd ontwikkeld, ook al is dat platform niet onontbeerlijk voor de commerciële exploitatie van die app op een downstreammarkt maar kan het die app voor de consument wel aantrekkelijker maken.