Considerans

Print this page

 

Richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen

 

(1) Overwegende dat het tot de in het Verdrag neergelegde doelstellingen van de Gemeenschap behoort de grondslagen te leggen voor een steeds hechter verbond tussen de Europese volkeren en nauwere betrekkingen tussen de lidstaten van de Gemeenschap tot stand te brengen, alsmede door gemeenschappelijk optreden de economische en sociale vooruitgang van de landen van de Gemeenschap te bereiken en daartoe de barrières die Europa verdelen, te verwijderen; dat volgens het Verdrag daartoe een interne markt tot stand moet worden gebracht, alsook de hinderpalen voor het vrije verkeer van goederen moeten worden verwijderd en een regime moet worden ingevoerd waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst; dat een onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de rechtsbescherming van modellen tot deze doelstellingen zal bijdragen;

 

(2) Overwegende dat de verschillen in de door de wetgeving van de lidstaten geboden rechtsbescherming van modellen, de totstandbrenging en werking van de interne markt rechtstreeks beïnvloeden wat de goederen betreft waarin deze modellen zijn belichaamd; dat deze verschillen de mededinging op de interne markt kunnen vervalsen;

 

(3) Overwegende dat het derhalve voor de goede werking van de interne markt noodzakelijk is de wetgevingen van de lidstaten inzake de bescherming van modellen nader tot elkaar te brengen;

 

(4) Overwegende dat daarbij rekening gehouden moet worden met de oplossingen en voordelen die het stelsel van het Gemeenschapsmodel zal bieden aan ondernemingen die modelrechten willen verkrijgen;

 

(5) Overwegende dat een volledige onderlinge aanpassing van het modelrecht van de lidstaten niet noodzakelijk is; dat een onderlinge aanpassing die beperkt blijft tot die nationale wettelijke bepalingen die de werking van de interne markt het meest rechtstreeks beïnvloeden, volstaat; dat bepalingen inzake sancties, tegenmaatregelen en wetshandhaving moeten worden overgelaten aan de nationale wetgeving; dat de doelstellingen van deze beperkte onderlinge aanpassing niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt;

 

(6) Overwegende dat bijgevolg de lidstaten de vrijheid dienen te behouden om de procedurebepalingen inzake inschrijving, verlenging en nietigverklaring van modellen, alsmede de bepalingen inzake de rechtsgevolgen van de nietigheid vast te stellen;

 

(7) Overwegende dat deze richtlijn de toepassing op modellen niet uitsluit van bepalingen van nationaal of van Gemeenschapsrecht waarbij in een andere bescherming wordt voorzien dan deze die de inschrijving of publicatie als model biedt, zoals bepalingen inzake niet-ingeschreven modellen, merken, octrooien en gebruiksmodellen, oneerlijke mededinging of wettelijke aansprakelijkheid;

 

(8) Overwegende dat het bij het ontbreken van harmonisatie van het auteursrecht van belang is het beginsel vast te leggen van cumulatie van bescherming uit hoofde van specifieke wetgeving voor ingeschreven modellen en van auteursrechtelijke bescherming, waarbij de lidstaten vrij blijven om de omvang van de auteursrechtelijke bescherming en de voorwaarden waaronder deze wordt verleend, te bepalen;

 

(9) Overwegende dat ter verwezenlijking van de doelstellingen van de interne markt de voorwaarden voor de inschrijving van een model in alle lidstaten identiek moeten zijn; dat het te dien einde noodzakelijk is een eenvormige omschrijving te geven van het begrip "model" en van de voorwaarden inzake nieuwheid en eigen karakter waaraan een model moet voldoen om te kunnen worden ingeschreven;

 

(10) Overwegende dat het, teneinde het vrije verkeer van goederen te vergemakkelijken, van essentieel belang is dat ingeschreven modellen de houder van het recht in alle lidstaten in principe gelijkwaardige bescherming verlenen;

 

(11) Overwegende dat de houder van het recht door inschrijving bescherming verkrijgt voor die vormkenmerken van een voortbrengsel of een deel ervan, die in de aanvraag om inschrijving zichtbaar zijn weergegeven en welke door middel van publicatie of openstelling van het betrokken dossier voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt;

 

(12) Overwegende dat bescherming zich niet dient uit te strekken tot die onderdelen die bij normaal gebruik van een voortbrengsel niet zichtbaar zijn, noch tot die kenmerken van een dergelijk onderdeel die onzichtbaar zijn wanneer dat onderdeel op zijn plaats is aangebracht, of die op zich niet aan de vereisten van nieuwheid en eigen karakter zouden voldoen; dat met kenmerken van een model die om deze redenen van bescherming worden uitgesloten, geen rekening mag worden gehouden bij het beoordelen of andere kenmerken van het model aan de vereisten voor bescherming voldoen;

 

(13) Overwegende dat het criterium voor de beoordeling van het eigen karakter van een model moet zijn het duidelijke verschil tussen de algemene indruk die wordt gewekt bij een geïnformeerde gebruiker die het model bekijkt, en deze die bij hem wordt gewekt door het vormgevingserfgoed, met inachtneming van de aard van het voortbrengsel waarop het model wordt toegepast of waarin het is verwerkt en in het bijzonder van de bedrijfstak waarmee het verbonden is en de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model;

 

(14) Overwegende dat de technologische innovatie niet mag worden gehinderd door aan kenmerken die uitsluitend door een technische functie worden bepaald, modelbescherming te bieden; dat hieruit niet mag worden afgeleid dat een model esthetische waarde moet bezitten; dat evenmin de interoperabiliteit van voortbrengselen, van verschillend fabrikaat mag worden gehinderd door de bescherming uit te breiden tot de vormgeving van mechanische samenvoegingen of verbindingen; dat met kenmerken van een model die om deze redenen van bescherming worden uitgesloten geen rekening mag worden gehouden bij het beoordelen of andere kenmerken van het model aan de beschermingsvereisten voldoen;

 

(15) Overwegende dat voorzieningen voor mechanische samenvoeging of verbinding bij modulaire voortbrengselen daarentegen een belangrijk aspect van het innoverende karakter van die voortbrengselen en een belangrijk verkoopargument kunnen vormen en bijgevolg voor bescherming in aanmerking moeten kunnen komen;

 

(16) Overwegende dat een model dat met de openbare orde of de goede zeden strijdig is, niet vatbaar is voor bescherming door een modelrecht; dat deze richtlijn niet inhoudt dat de nationale opvattingen over de openbare orde of de goede zeden geharmoniseerd worden;

 

(17) Overwegende dat het voor de goede werking van de interne markt van fundamenteel belang is dat ten aanzien van de duur van de door ingeschreven modellen verleende bescherming één lijn wordt getrokken;

 

(18) Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn de toepassing van de mededingingsregels van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag onverlet laten;

 

(19) Overwegende dat het voor een aantal sectoren van de industrie dringend noodzakelijk is geworden dat deze richtlijn spoedig wordt aangenomen; dat in dit stadium geen volledige aanpassing mogelijk is van het recht van de lidstaten inzake het gebruik van beschermde modellen voor het repareren van een samengesteld voortbrengsel met de bedoeling het zijn oorspronkelijke vorm terug te geven, wanneer het voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het model wordt toegepast, een onderdeel is van een samengesteld voortbrengsel waarvan de vorm bepalend is voor het beschermde model; dat het ontbreken van een volledige aanpassing van het recht van de lidstaten inzake het gebruik van beschermde modellen voor dergelijke reparaties van een samengesteld voortbrengsel geen beletsel mag vormen voor de aanpassing van die nationale wettelijke bepalingen inzake modellen die de werking van de interne markt het meest rechtstreeks beïnvloeden; dat de lidstaten daarom in de tussentijd de met het Verdrag in overeenstemming zijnde bepalingen dienen te handhaven inzake het gebruik van het model van een onderdeel voor de reparatie van een samengesteld voortbrengsel met de bedoeling het zijn oorspronkelijke vorm terug te geven, of dat, als zij nieuwe bepalingen inzake dit gebruik invoeren, daarmee alleen een liberalisering van de markt voor dergelijke onderdelen dient te worden beoogd; dat de lidstaten die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn niet voorzien in bescherming van modellen voor onderdelen, niet verplicht zijn inschrijving van modellen voor dergelijke onderdelen in te voeren; dat drie jaar na de datum van implementatie de Commissie een verslag dient in te dienen over de gevolgen van de bepalingen van deze richtlijn voor het communautaire bedrijfsleven, voor de consumenten, voor de mededinging en voor de werking van de interne markt; dat ten aanzien van onderdelen van samengestelde voortbrengselen de aandacht in het verslag met name dient uit te gaan naar harmonisatie op basis van verschillende mogelijkheden, waaronder een vergoedingenstelsel en een beperkte periode van exclusiviteit; dat de Commissie uiterlijk een jaar na de indiening van dit verslag, na overleg met de meest betrokken partijen, aan het Europees Parlement en de Raad de wijzigingen in deze richtlijn dient voor te stellen die nodig zijn ter voltooiing van de interne markt met betrekking tot onderdelen van samengestelde voortbrengselen, alsmede andere wijzigingen die zij nodig acht;

 

(20) Overwegende dat de overgangsbepaling in artikel 14 inzake het ontwerp van een onderdeel dat wordt gebruikt voor de reparatie van een samengesteld voortbrengsel met de bedoeling het zijn oorspronkelijke vorm terug te geven in geen geval zodanig mag worden uitgelegd dat zij een belemmering vormt voor het vrije verkeer van een voortbrengsel dat een dergelijk onderdeel is;

 

(21) Overwegende dat een volledige opsomming moet worden gegeven van de materiële gronden voor weigering van de inschrijving in die lidstaten waar aanvragen vóór de inschrijving grondig moeten worden onderzocht, alsmede van de materiële gronden voor nietigverklaring van ingeschreven modellen in alle lidstaten,

 

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

 

[...]

 

(1) PB C 345 van 23.12.1993, blz. 14 en PB C 142 van 14.5.1996, blz. 7.

 

(2) PB C 388 van 31.12.1994, blz. 9 en PB C 110 van 2.5.1995, blz. 12.

 

(3) Advies van het Europees Parlement van 12 oktober 1995 (PB C 287 van

 

30.10.1995, blz. 157), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 17 juni 1997

 

(PB C 237 van 4.8.1997, blz. 1), besluit van het Europees Parlement van 22 oktober

 

1997 (PB C 339 van 10.11.1997, blz. 52). Besluit van het Europees Parlement van 15

 

september 1998. Besluit van de Raad van 24 september 1998.