A-G HvJEU over uitputting van vrijwillig opgesplitste parallelle merken

15-09-2017 Print this page
B915119

Zaak C-291/16: Schweppes. Conclusie A-G Mengozzi.

 

Merkenrecht. Conclusie van A-G Megozzi over merkuitputting in de context van de vrijwillige opsplitsing van parallelle rechten met dezelfde herkomst die zijn ontstaan in verschillende staten van de EER.

 

“23. Met zijn vier prejudiciële vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 36 VWEU en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/95(16) in omstandigheden zoals die welke zijn beschreven in de verwijzingsbeslissing, eraan in de weg staan dat de licentiehouder van de houder van een nationaal merk zich beroept op het uitsluitend recht waarover laatstgenoemde beschikt krachtens de wettelijke regeling van de lidstaat waar genoemd merk is ingeschreven, om zich te verzetten tegen de invoer en/of de verhandeling in deze lidstaat van waren die zijn voorzien van een identiek merk en afkomstig zijn uit een andere lidstaat, waar dat merk, dat voorheen eigendom was van het concern waartoe zowel de merkhouder in de staat van invoer als zijn licentiehouder behoren, in handen is van een derde die er door vervreemding de rechten van heeft verkregen.”

 

De A-G beantwoordt de vragen als volgt:

 

“Artikel 36 VWEU en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten staan eraan in de weg dat de licentiehouder van de houder van een nationaal merk zich beroept op het uitsluitend recht waarover laatstgenoemde beschikt krachtens de wettelijke regeling van de lidstaat waar genoemd merk is ingeschreven, om zich te verzetten tegen de invoer en/of de verhandeling in deze lidstaat van waren die zijn voorzien van een identiek merk en afkomstig zijn uit een andere lidstaat, waar dat merk, dat voorheen eigendom was van het concern waartoe zowel de merkhouder in de staat van invoer als zijn licentiehouder behoren, in handen is van een derde die er door vervreemding de rechten van heeft verkregen, wanneer het, gelet op de economische banden die bestaan tussen de merkhouder in de staat van invoer en de merkhouder in de staat van uitvoer, duidelijk is dat op deze merken één en dezelfde controle wordt uitgeoefend en dat de merkhouder in de staat van invoer de mogelijkheid heeft om direct of indirect de waren te bepalen waarop het merk in de staat van uitvoer wordt aangebracht en de kwaliteit daarvan te controleren.”

 

Lees de conclusie hier.