Conclusie A-G: Artikel 17 DSM-richtlijn biedt voldoende waarborgen om beperking vrijheid van meningsuiting af te bakenen

20-07-2021 Print this page
B916215

Zaak C-401/19: Republiek Polen tegen Europees Parlement en Raad van Europese Unie. Conclusie A-G Saugmandsgaard Øe.

 

Auteursrecht. De Republiek Polen heeft het Hof primair verzocht om nietigverklaring van artikel 17, lid 4 onder b) en onder c) van de DSM-richtlijn en subsidiair om nietigverklaring van dat artikel 17 in het geheel. De Republiek Polen voert hiertoe aan aanbieders van diensten voor het delen van content gebruik moeten maken van software waarmee die content automatisch kan worden gefilterd en dat dit preventieve toezicht het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie, zoals gewaarborgd wordt door artikel 11 lid 1 van het Handvest, beperkt. Het Hof wordt bij dit beroep verzocht in te gaan op de aansprakelijkheid van aanbieders van een onlinedienst voor het delen van content wanneer de gebruikers van hun diensten door auteursrechten of naburige rechten beschermde content uploaden.

 

Advocaat-Generaal Saugmandsgaard Øe concludeert dat artikel 17 van de DSM-richtlijn verenigbaar is met de vrijheid van meningsuiting en informatie en dat het beroep van Polen derhalve dient te worden verworpen.

 

"88. Uit het voorgaande deel blijkt dat de bestreden bepalingen, zoals de Republiek Polen betoogt, de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals gewaarborgd in artikel 11 van het Handvest, beperken.

89. De vrijheid van meningsuiting heeft evenwel geen absolute gelding. Op grond van artikel 52, lid 1, van het Handvest mag de uitoefening van die vrijheid aan beperkingen worden onderworpen, mits deze, ten eerste, „bij wet worden gesteld”, ten tweede, de „wezenlijke inhoud” van die vrijheid eerbiedigen en, ten derde, het evenredigheidsbeginsel in acht nemen.

 

115. Tot slot wijs ik erop dat de Uniewetgever de verantwoordelijkheid om preventief en in algemene zin toe te zien op de informatie die via hun diensten wordt gedeeld of verzonden weliswaar niet mag overdragen aan onlinetussenpersonen, maar dat hij mijns inziens zonder afbreuk aan de „wezenlijke inhoud” van de vrijheid van meningsuiting ervoor kan kiezen om aan bepaalde tussenpersonen een aantal actieve toezichtmaatregelen op te leggen ten aanzien van bepaalde specifieke onwettige informatie. Ik merk overigens op dat artikel 17 van richtlijn 2019/790 dienaangaande in het verlengde ligt van een reeks mededelingen en aanbevelingen van de Commissie(138), alsook van nieuwe verordeningen(139) die in dat verband ertoe strekken om bepaalde tussenpersonen – met name de grote „platformen” – te doen bijdragen aan de strijd tegen bepaalde soorten onwettige content. [...]

 

117. De naleving van de tweede deelvoorwaarde wordt door partijen niet ter discussie gesteld. Gelet op het in artikel 17 van richtlijn 2019/790 nagestreefde algemene doel(142), beantwoordt de betrokken beperking aan de „eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen”, te weten van de auteursrechten en de naburige rechten van de houders ervan. Ik wijs erop dat intellectuele eigendom onder meer(143) in artikel 17, lid 2, van het Handvest en in artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het EVRM(144) als grondrecht wordt beschermd. [...]

 

137. Naar mijn mening ligt de evenredigheid van de bestreden bepalingen meer bepaald besloten in de samenloop van de door verweerders en interveniënten naar voren gebrachte elementen, namelijk ten eerste de omvang van de economische schade die rechthebbenden wordt berokkend door illegale uploads van hun werken naar diensten voor het online delen van content, gelet op de enorme hoeveelheid naar die diensten geüploade content en de snelheid waarmee informatie op internet wordt uitgewisseld(164), ten tweede het feit dat het stelsel van „kennisgeving en verwijdering” het die rechthebbenden om dezelfde redenen moeilijk maakt om het gebruik van hun werken op die diensten te controleren, ten derde de moeilijkheden die zij ondervinden om de gebruikers die daarvoor verantwoordelijk zijn gerechtelijk te vervolgen en ten vierde het feit dat de toezichtverplichtingen gelden voor specifieke als tussenpersoon optredende dienstverleners. Wat dat laatste punt betreft, merk ik op dat aanbieders van diensten voor het delen van content door het promoten van content(165) een zekere invloed op de voor het publiek toegankelijke informatie hebben. Door die elementen kunnen die aanbieders in zekere mate(166) met traditionele tussenpersonen zoals uitgevers worden vergeleken, zodat het mogelijk evenredig is om voor hen een specifieke aansprakelijkheidsregeling vast te stellen die verschilt van de op andere aanbieders van hostingdiensten toepasselijke regeling.(167)

 

164. Volgens mij heeft de Uniewetgever – zich bewust van de mogelijke risico’s op „overblokkering”(205) als gevolg van de door hem ingevoerde aansprakelijkheidsregeling en met het oog op de waarborging van een „billijk evenwicht” tussen de betrokken rechten en belangen en op de bescherming van de vrijheid van meningsuiting van de gebruikers(206) – met de vaststelling van lid 7 van artikel 17 van richtlijn 2019/790 een duidelijke en nauwkeurige grens gesteld aan de filter‑ en blokkeringsmaatregelen die uit hoofde van lid 4 van dat artikel moeten worden ingevoerd.

 

191. Uit een en ander volgt volgens mij dat de door aanbieders van diensten voor het delen van content in te voeren filtermaatregelen op grond van de bestreden bepalingen, gelezen in samenhang met artikel 17, lid 7, van richtlijn 2019/790, dienen te voldoen aan twee cumulatieve verplichtingen: zij moeten trachten te voorkomen dat door de rechthebbenden geïdentificeerde content met onrechtmatige reproducties van werken en andere beschermde materialen online wordt geplaatst, zonder dat de „beschikbaarstelling” van content met rechtmatige reproducties wordt belet.

 

204. Uit de voorgaande delen blijkt mijns inziens dat artikel 17 van richtlijn 2019/790 voldoende waarborgen bevat om de omvang van de uit de bestreden bepalingen voortvloeiende beperking op de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting af te bakenen.

 

220. Uit een en ander vloeit voort dat de beperking op de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie, dat voortvloeit uit de bestreden bepalingen zoals uitgelegd in deze conclusie, voldoet aan alle voorwaarden van artikel 52, lid 1, van het Handvest. Die beperking is mijns inziens dus verenigbaar met dat instrument. Bijgevolg moet het beroep van de Republiek Polen volgens mij worden verworpen"

 

Lees de volledige conclusie hier.