Conclusie A-G HvJEU tot verwerping beroep inzake Darjeeling merken

06-06-2017 Print this page
B914990

Zaak C-673/15 P t/m C-676/15 P, The Tea Board v EUIPO. Conclusie A-G Mengozzi.

 

Merkenrecht. Hogere voorziening tegen een aantal arresten van het Gerecht EU, zie hier, waarin werd geoordeeld dat er geen verwarringsgevaar bestond tussen het Darjeeling merk van The Tea Board en de aangevraagde Darjeeling merken van Delta Lingerie voor lingerie. A-G Mengozzi geeft het hof in overweging om zowel de principale hogere voorzieningen en incidentele hogere voorzieningen af te wijzen.

 

In citaten:

 

“53. Beschermde geografische aanduidingen en collectieve merken bestaande uit een geografische aanduiding zijn onderworpen aan regelingen die weliswaar een aantal gemeenschappelijke aspecten vertonen – zoals de verplichting tot registratie of inschrijving en het bestaan van regels inzake de wijze van gebruik van het teken –, maar voor het overige sterk verschillen. Tot de belangrijkste verschillen behoren het soort beschermde tekens(27), de producten of waren waarvoor de tekens kunnen worden gebruikt(28), de strikte eisen betreffende het verband tussen het product en het grondgebied, die gelden voor de registratie van geografische aanduidingen(29), de regels inzake verwording tot soortnaam, de vernieuwing van de inschrijving en de vervallenverklaring wegens het ontbreken van een normaal gebruik – hetgeen enkel voor merken geldt – alsmede de omvang van de bescherming, waarbij de beschermde geografische aanduidingen aanzienlijk ruimere bescherming genieten. Collectieve merken bestaande uit een geografische aanduiding en beschermde geografische aanduidingen zijn verschillende tekens die verschillende doelstellingen beogen en aan een verschillende regeling zijn onderworpen.

 

54. The Tea Board kan zich bijgevolg niet beroepen op de regeling inzake de geografische aanduidingen ter onderbouwing van haar stelling dat de wezenlijke functie van de in artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009 bedoelde collectieve merken zou verschillen van die van de in lid 1 van dat artikel bedoelde collectieve merken en zou gelijklopen met die van de beschermde geografische aanduidingen. […]

 

69. Gelet op met name bovenstaande overwegingen sluit ik niet uit dat wanneer de oppositie krachtens artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 is gebaseerd op het bestaan van een collectief merk (ongeacht of het gaat om een in lid 1 dan wel lid 2 van artikel 66 van deze verordening bedoeld collectief merk), bij de beoordeling van de soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten – die moet worden verricht aan de hand van dezelfde criteria die gelden in geval van een conflict tussen twee individuele merken – rekening kan worden gehouden met de bijzondere aard van deze merken, voor zover deze factor invloed kan hebben op de perceptie door de consument van de verhouding tussen deze waren of diensten.”

 

Lees de conclusie hier.