Interpretatie van artikel 2.16, lid 3, sub b BVIE

Datum: 23 maart 2011

1. Artikel 2.16, lid 3, sub b BVIE bepaalt dat een oppositieprocedure wordt afgesloten indien “verweerder niet reageert op de ingestelde oppositie. In dit geval wordt hij geacht afstand te hebben gedaan van zijn rechten op het depot”.

2. Sinds 6 december 2006 heeft het BBIE deze bepaling zeer restrictief opgevat (oppositiebeslissing 200061, CAMPINA). Het BBIE oordeelde dat iedere mogelijke reactie van verweerder volstond om te oordelen dat er geen sprake was van “niet [reageren] op de ingestelde oppositie”. Ook als de reactie enkel betrekking had op procedurele aspecten (zoals bijvoorbeeld de taalkeuze) ging het Bureau over tot het nemen van een beslissing.

3. Begin 2010 heeft het BBIE ter evaluatie van het functioneren van de oppositieprocedure een enquête gehouden onder belanghebbenden. Daarin is onder meer gevraagd naar de mening over deze door het BBIE gehanteerde interpretatie van dit artikel van het BVIE. Uit de resultaten van deze enquête bleek dat een zeer ruime meerderheid meent dat de interpretatie van het Bureau te strikt is en dat er tenminste een inhoudelijke reactie van verweerder zou moeten zijn wil 2.16, lid 3 sub b BVIE niet van toepassing zijn. Het BBIE kan zich hierbij aansluiten.

Situatie vanaf 1 april 2011

4. Voor opposities die worden ingesteld na 1 april 2011 zal het BBIE artikel 2.16, lid 3, sub b BVIE toepassen indien verweerder niet inhoudelijk reageert op de oppositie. In dat geval zal de oppositieprocedure worden afgesloten en het bestreden merkdepot worden doorgehaald. Onder niet inhoudelijke reacties verstaat het BBIE bijvoorbeeld:

• Reageren op een voorgestelde taalkeuze;
• Vragen om het indienen van gebruiksbewijzen;
• Vragen om verlenging van de cooling off, danwel een opschorting;
• Aanstellen van een gemachtigde ter behandeling van de oppositie;
• Beperken van de lijst van waren en diensten van het bestreden depot naar aanleiding van de oppositie.