Considerans

Print this page

VERORDENING (EU) Nr. 316/2014 VAN DE COMMISSIE van 21 maart 2014
betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen overeenkomsten inzake technologieoverdracht

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening nr. 19/65/EEG van de Raad van 2 maart 1965 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (1), en met name artikel 1,
Na bekendmaking van de ontwerpverordening,
Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities,
Overwegende hetgeen volgt:


(1) Op grond van Verordening nr. 19/65/EEG is de Commissie bevoegd artikel 101, lid 3, van het Verdrag bij verordening toe te passen op bepaalde groepen overeenkomsten inzake technologieoverdracht en op vergelijkbare onderling afgestemde feitelijke gedragingen die onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen, wanneer bij die overeenkomsten of gedragingen slechts twee partijen betrokken zijn.


(2) Op grond van Verordening nr. 19/65/EEG heeft de Commissie met name Verordening (EG) nr. 772/2004 (2) vastgesteld. In Verordening (EG) nr. 772/2004 worden groepen overeenkomsten inzake technologieoverdracht omschreven waarvan volgens de Commissie kon worden aangenomen dat zij gewoonlijk aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen. Gezien de over het geheel genomen positieve ervaring met de toepassing van die verordening, die op 30 april 2014 vervalt, en gezien de verdere ervaring die sinds de vaststelling van die verordening is opgedaan, is het passend een nieuwe groepsvrijstellingsverordening vast te stellen.


(3) Deze verordening dient aan twee vereisten te voldoen: zij moet een daadwerkelijke bescherming van de mededinging waarborgen en zij moet de ondernemingen voldoende rechtszekerheid verschaffen. Bij het nastreven van deze doelstellingen dient rekening te worden gehouden met de noodzaak om het overheidstoezicht en het wetgevingskader zo veel mogelijk te vereenvoudigen.


(4) Overeenkomsten inzake technologieoverdracht hebben betrekking op het in licentie geven van technologierechten. Deze overeenkomsten verbeteren gewoonlijk de economische efficiëntie en zijn concurrentiebevorderend, aangezien zij doublures in onderzoek en ontwikkeling kunnen beperken, de prikkels voor het verrichten van oorspronkelijk onderzoek en ontwikkeling kunnen versterken, vervolginnovatie kunnen aanwakkeren, de verspreiding kunnen vergemakkelijken en tot concurrentie op de productmarkt kunnen leiden.


(5) In hoeverre dergelijke efficiëntieverbeterende en concurrentiebevorderende effecten opwegen tegen de eventuele concurrentieverstorende effecten als gevolg van beperkingen die in overeenkomsten inzake technologieoverdracht zijn opgenomen, hangt af van de omvang van de marktmacht van de betrokken ondernemingen en bijgevolg van de mate waarin die ondernemingen concurrentie ondervinden van ondernemingen die over vervangingstechnologieën beschikken, of ondernemingen die vervangproducten vervaardigen.


(6) Deze verordening dient uitsluitend betrekking te hebben op overeenkomsten inzake technologieoverdracht tussen een licentiegever en een licentienemer. Dergelijke overeenkomsten vallen onder deze verordening, zelfs indien de overeenkomst voorwaarden bevat betreffende meer dan één handelsniveau, bijvoorbeeld wanneer aan de licentienemer de verplichting wordt opgelegd een bepaald distributiestelsel op te zetten en tevens wordt bepaald welke verplichtingen hij moet of mag opleggen aan de wederverkopers van de onder licentie vervaardigde producten. Die bepalingen en verplichtingen moeten evenwel in overeenstemming zijn met de mededingingsregels die van toepassing zijn op leverings- en distributieovereenkomsten zoals uiteengezet in Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie (3). Leverings- en distributieovereenkomsten tussen een licentienemer en afnemers van zijn contractproducten dienen niet onder de bij deze verordening verleende vrijstelling te vallen.


(7) Deze verordening dient uitsluitend van toepassing te zijn op overeenkomsten waarbij de licentiegever de licentienemer en/of één of meer van zijn toeleveranciers machtigt de in licentie gegeven technologierechten, eventueel na verder onderzoek en ontwikkeling door de licentienemer en/of zijn toeleverancier(s), te exploiteren voor de productie van goederen of diensten. Zij dient niet van toepassing te zijn op het verlenen van licenties in het kader van onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten die vallen onder Verordening (EU) nr. 1217/2010 van de Commissie (4) of op het verlenen van licenties in het kader van specialisatieovereenkomsten die vallen onder Verordening (EU) nr. 1218/2010 van de Commissie (5). Zij dient evenmin van toepassing te zijn op overeenkomsten die louter bedoeld zijn voor de reproductie en distributie van door auteursrechten beschermde softwareproducten, omdat dergelijke overeenkomsten geen betrekking hebben op het in licentie geven van een technologie met het oog op productie maar eerder te vergelijken zijn met distributieovereenkomsten. Zij dient ook niet van toepassing te zijn op overeenkomsten met het oog op de vorming van technologiepools, dit wil zeggen overeenkomsten waarbij technologieën worden bijeengebracht met het doel deze aan derden in licentie te geven, noch op overeenkomsten waarbij de gepoolde technologie aan deze derden in licentie wordt gegeven.


(8) Voor de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag bij verordening is het niet noodzakelijk te omschrijven welke overeenkomsten inzake technologieoverdracht onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag kunnen vallen. Bij de individuele toetsing van overeenkomsten aan artikel 101, lid 1, dient rekening te worden gehouden met verscheidene factoren, in het bijzonder de structuur en de dynamiek van de relevante technologie- en productmarkten.


(9) Het voordeel van de bij deze verordening vastgestelde groepsvrijstelling dient te worden beperkt tot die overeenkomsten waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen. Om de voordelen en doelstellingen van technologieoverdracht te verwezenlijken, dient deze verordening niet alleen betrekking te hebben op technologieoverdracht als zodanig, maar ook op andere bepalingen in overeenkomsten inzake technologieoverdracht, indien en voor zover deze bepalingen rechtstreeks verband houden met de vervaardiging of de verkoop van de contractproducten.

 

(10) Bij overeenkomsten inzake technologieoverdracht die tussen concurrenten worden gesloten, kan ervan worden uitgegaan dat, wanneer het gezamenlijke marktaandeel van de partijen niet groter is dan 20 % van de relevante markten en de overeenkomsten niet bepaalde sterk mededingingsverstorende beperkingen bevatten, deze over het algemeen tot een verbetering van de productie of distributie van producten leiden en een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt.


(11) Bij overeenkomsten inzake technologieoverdracht die worden gesloten tussen niet-concurrenten, kan ervan worden uitgegaan dat, wanneer het individuele marktaandeel van elk van de partijen niet groter is dan 30 % van de relevante markten en de overeenkomsten niet bepaalde sterk mededingingsverstorende beperkingen bevatten, deze over het algemeen tot een verbetering van de productie of distributie van producten leiden en een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt.


(12) Indien de toepasselijke marktaandeeldrempel op één of meer product- of technologiemarkten wordt overschreden, dient de groepsvrijstelling voor de overeenkomst niet van toepassing te zijn op de overeenkomst voor de betrokken relevante markten.


(13) Er kan niet van worden uitgegaan dat, boven deze marktaandeeldrempels, overeenkomsten inzake technologieoverdracht onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen. Exclusieve licentieovereenkomsten tussen niet-concurrerende ondernemingen bijvoorbeeld vallen dikwijls buiten het toepassingsgebied van artikel 101, lid 1. Er kan ook niet van worden uitgegaan dat, boven deze marktaandeeldrempels, overeenkomsten inzake technologieoverdracht welke onder artikel 101, lid 1, vallen, niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling. Evenmin kan echter worden aangenomen dat zij gewoonlijk objectieve voordelen zullen meebrengen van een dergelijke aard en omvang dat zij opwegen tegen de uit deze overeenkomsten voortvloeiende nadelen voor de mededinging.


(14) Deze verordening dient geen vrijstelling te verlenen voor overeenkomsten inzake technologieoverdracht welke beperkingen bevatten die voor de verbetering van de productie of van de distributie niet onmisbaar zijn. Met name overeenkomsten inzake technologieoverdracht welke bepaalde sterk mededingingsverstorende beperkingen bevatten, zoals het toepassen van vaste prijzen ten aanzien van derden, dienen, ongeacht de marktaandelen van de betrokken ondernemingen, van het voordeel van de in deze verordening vervatte groepsvrijstelling te worden uitgesloten. Indien dergelijke ingrijpende beperkingen („hardcorebeperkingen”) in de overeenkomst voorkomen, dient de gehele overeenkomst van het voordeel van de groepsvrijstelling te worden uitgesloten.


(15) Om prikkels tot innovatie en de passende uitoefening van intellectuele-eigendomsrechten te beschermen, dienen bepaalde beperkingen van de groepsvrijstelling te worden uitgesloten. Dit geldt met name voor bepaalde „grant back”-verplichtingen en niet-aanvechtingsbedingen. Wanneer een dergelijke beperking in een licentieovereenkomst is opgenomen, dient alleen de desbetreffende beperking van het voordeel van de groepsvrijstelling te worden uitgesloten.

 

(16) De marktaandeeldrempels en de niet-vrijstelling van overeenkomsten inzake technologieoverdracht die de in deze verordening bedoelde sterk mededingingsverstorende beperkingen en uitgesloten beperkingen bevatten, bieden normaliter een afdoende garantie dat de overeenkomsten waarvoor de groepsvrijstelling geldt, de deelnemende ondernemingen niet de mogelijkheid geven voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen.

 

(17) De Commissie kan, overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (6), de groepsvrijstelling intrekken wanneer zij in een bepaald geval van oordeel is dat een overeenkomst waarop de in de onderhavige verordening vastgestelde vrijstelling van toepassing is, toch gevolgen heeft die onverenigbaar zijn met artikel 101, lid 3, van het Verdrag. Dit kan met name het geval zijn wanneer de prikkels tot innovatie worden beperkt of wanneer de toegang tot markten wordt belemmerd.

 

(18) De mededingingsautoriteit van een lidstaat kan, overeenkomstig artikel 29, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003, ten aanzien van het grondgebied van die lidstaat, of een gedeelte daarvan, de groepsvrijstelling intrekken wanneer in een bepaald geval een overeenkomst waarop de in de onderhavige verordening vastgestelde vrijstelling van toepassing is, toch op het grondgebied van die lidstaat, of een gedeelte daarvan, met artikel 101, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen heeft en wanneer dat grondgebied alle kenmerken van een afzonderlijke geografische markt vertoont.

 

(19) Ter versterking van het toezicht op naast elkaar bestaande netwerken van overeenkomsten inzake technologieoverdracht die een soortgelijke mededingingsbeperkende werking hebben en meer dan 50 % van een bepaalde markt bestrijken, kan de Commissie de onderhavige verordening bij verordening buiten toepassing verklaren voor overeenkomsten inzake technologieoverdracht die bepaalde met de betrokken markt verband houdende beperkingen bevatten, en daarmee de volledige toepassing van artikel 101 van het Verdrag op deze overeenkomsten herstellen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: