Artikel 21

Print this page

1.  De werkgever met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
a) voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft, of
b) in een andere lidstaat:
i) voor het gerecht van de plaats waar of van waaruit de werknemer gewoonlijk werkt of voor het gerecht van de laatste plaats waar of van waaruit hij gewoonlijk heeft gewerkt, of
ii) wanneer de werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk werkt of heeft gewerkt, voor het gerecht van de plaats waar zich de vestiging bevindt of bevond die de werknemer in dienst heeft genomen.


2.  Een werkgever die geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat kan in overeenstemming met lid 1, onder b), worden opgeroepen voor het gerecht van een lidstaat.