Artikel 12c

Print this page

  weegschaal.png

 

1. Een voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras van een groentegewas wordt toegelaten indien de Raad met inachtneming van de basiskenmerken, bedoeld in artikel 22, tweede lid, van richtlijn (EG) 2009/145 betreffende onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit, van oordeel is dat:

a. het betrokken ras, blijkens onderzoek of kennis, verkregen door praktische ervaring tijdens teelt, vermeerdering en gebruik:

1°. voldoende duidelijk te onderscheiden is van elk ander voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras;
2°. voldoende homogeen is, en
3°. voldoende bestendig is;

b. het betrokken ras blijkens de aan de Raad ter beschikking staande informatie geen intrinsieke waarde heeft voor de commerciële productie van gewassen, maar ontwikkeld is voor teelt onder bijzondere landbouwtechnische, klimatologische of bodemkundige omstandigheden;
c. de beschrijving en benaming van het betrokken ras voldoet aan de eisen van richtlijn (EG) 2009/145.

 

2. Indien de homogeniteit wordt vastgesteld op basis van afwijkende typen, wordt een populatienorm van 10% en een toelatingskans van ten minste 90% toegepast.


3. Een ras is voldoende bestendig indien gebleken is dat de kenmerkende eigenschappen onveranderd blijven na achtereenvolgende vermeerdering.


4. De Raad kan protocollen vaststellen met betrekking tot de eisen aan de documentatie behorende bij een aanvraag tot toelating als voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras, om de Raad in staat te stellen de aanvraag te toetsen aan de eisen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.