Artikel 12a

Print this page

  weegschaal.png

 

1. Een instandhoudingsras wordt toegelaten indien de Raad, met inachtneming van de basiskenmerken voor landbouwgewassen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van richtlijn (EG) 2008/62, onderscheidenlijk voor groentegewassen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van richtlijn (EG) 2009/145, betreffende onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit, van oordeel is dat:

a. het betrokken ras, blijkens onderzoek of kennis, verkregen door praktische ervaring tijdens teelt, vermeerdering en gebruik:

1°. voldoende duidelijk te onderscheiden is van elk ander instandhoudingsras uit het gebied van oorsprong,
2°. voldoende homogeen is, en
3°. voldoende bestendig is;

b. het betrokken ras blijkens de aan de Raad ter beschikking staande informatie van belang is voor de instandhouding van plantaardige genetische bronnen;
c. het betrokken ras in stand wordt gehouden in zijn gebied van oorsprong, en
d. de beschrijving en benaming van het betrokken ras wat landbouwgewassen betreft voldoet aan de eisen van richtlijn (EG) 2008/62 en wat groentegewassen betreft aan de eisen van richtlijn (EG) 2009/145.

 

2. Indien de homogeniteit wordt vastgesteld op basis van afwijkende typen, wordt een populatienorm van 10% en een toelatingskans van ten minste 90% toegepast.


3. Een ras is voldoende bestendig indien gebleken is dat de kenmerkende eigenschappen onveranderd blijven na achtereenvolgende vermeerdering.


4. De Raad kan protocollen vaststellen met betrekking tot de eisen aan de documentatie behorende bij een aanvraag tot toelating als instandhoudingsras, om de Raad in staat te stellen de aanvraag te toetsen aan de eisen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.


5. Bij een toelating als bedoeld in het eerste lid vermeldt de Raad in het rassenregister Nederland als gebied van oorsprong