Artikel 1

Print this page

  weegschaal.png

 

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. besluit: Besluit werkzaamheden Raad voor plantenrassen;
b. richtlijn (EEG) 66/401: richtlijn nr. 66/401/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (PbEG L 125);
c. richtlijn (EEG) 66/402: richtlijn nr. 66/402/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (PbEG L 125);
d. richtlijn (EG) 2002/53: richtlijn nr. 2002/53/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (PbEG L 193);
e. richtlijn (EG) 2002/54: richtlijn nr. 2002/54/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad (PbEG L 193);
f. richtlijn (EG) 2002/55: richtlijn 20002/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (PbEG L 193);
g. richtlijn (EG) 2002/56: richtlijn 2002/56/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen (PbEG L 193);
h. richtlijn (EG) 2002/57: richtlijn nr. 2002/57/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (PbEG L 193);
i. richtlijn (EG) 2003/90: richtlijn nr. 2003/90/EG van de Commissie van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad met betrekking tot de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouwgewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (PbEG L 254);
j. richtlijn (EG) 2003/91: richtlijn nr. 2003/91/EG van de Commissie van 6 oktober 2003, houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad wat betreft de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (PbEG L 254);
k. richtlijn (EG) 2008/90: richtlijn nr. 2008/90/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 september 2008, betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (PbEU L 267);
l. richtlijn (EG) 2008/62: richtlijn nr. 2008/62/EG van de Commissie van 20 juni 2008 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen in de landbouw die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en die door genetische erosie worden bedreigd, en voor het in de handel brengen van zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen (PbEU L 162);
m. richtlijn (EG) 2009/145: richtlijn (EG) nr. 2009/145 van de Commissie van 26 november 2009 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen van groenten die van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden worden gekweekt en die door genetische erosie worden bedreigd, en van groenterassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen maar die ontwikkeld zijn voor de teelt onder bijzondere omstandigheden, en voor het in de handel brengen van zaaizaad van die landrassen en rassen (PbEU L 312);
n. richtlijn (EU) 2014/97: uitvoeringsrichtlijn nr. 2014/97/EU van de Commissie van 15 oktober 2014 tot uitvoering van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad wat betreft de registratie van leveranciers en van rassen en de gemeenschappelijke lijst van rassen (PbEU 2014, L 298);

o. basiszaad: zaad als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn (EG) 2002/55, voor zover het groentegewassen betreft, zaad als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van richtlijn (EG) 66/401 voor zover het groenvoedergewassen betreft, zaad als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen c, c bis, en d, van richtlijn (EG) 66/402 voor zover het zaaigranen betreft, zaad als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn (EG) 2002/54 voor zover het bieten betreft of zaad als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen c en d, van richtlijn (EG) 2002/57 voor zover het oliehoudende planten en vezelgewassen betreft;
p. basispootgoed: pootgoed als bedoeld in artikel 2, aanhef, onderdeel b, van richtlijn (EG) 2002/56;
q. standaardzaad: zaad als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van richtlijn (EG) 2002/55;
r. identiteitsmonster: materiaal dat ten behoeve van het technisch onderzoek, bedoeld in artikel 35 van de wet, ter beschikking wordt gesteld aan de Raad of aan een instelling als bedoeld in artikel 16 van het besluit;
s. instandhoudingsras:

1°. landras van een landbouwgewas;
2°. ras van een landbouwgewas, dat zich op natuurlijke wijze heeft aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden;
3°. landras van een groentegewas, of
4°. ras van een groentegewas, dat van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden wordt gekweekt,
dat door genetische erosie wordt bedreigd;
t. landras: een stel populaties of klonen van een plantensoort die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de milieuomstandigheden van hun gebied;
u. genetische erosie: verlies, in de loop van de tijd, van genetische diversiteit tussen en binnen populaties of rassen van dezelfde soort, of verkleining van de genetische basis van een soort door menselijk ingrijpen of milieuveranderingen;
v. gebied van oorsprong: het gebied of de gebieden waarin het ras van oudsher geteeld is en waaraan het zich op natuurlijke wijze heeft aangepast;
w. voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras: ras dat geen intrinsieke waarde heeft voor de commerciële productie van gewassen, maar dat ontwikkeld is voor teelt onder bijzondere omstandigheden;

x. teeltperiode: de feitelijke periode van teelt van een ras van een gewas in het kader van technisch onderzoek in de zin van artikel 35, eerste lid, onderdeel a, van de wet.

 

2. Een hybride ras als bedoeld in artikel 1, aanhef, onderdeel e, van het besluit is het product van een bewuste, voor elke zaadproductie herhaalde kruising tussen twee of meer ouderlijnen die hiertoe afzonderlijk in stand gehouden worden.