Considerans

Print this page

 

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) In Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) moeten een aantal wijzigingen worden aangebracht. Ter wille van de duidelijkheid van de tekst moet tot herschikking van die richtlijn worden overgegaan.

(2) In Richtlijn 2008/95/EG zijn de centrale bepalingen van materieel merkenrecht geharmoniseerd die ten tijde van de vaststelling ervan werden geacht het meest rechtstreeks van invloed te zijn op de werking van de interne markt doordat zij het vrij verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten in de Unie belemmerden.


(3) De bescherming van merken in de lidstaten bestaat naast de bescherming op het niveau van de Unie in de vorm van merken van de Europese Unie („Uniemerken”) die een eenheid vormen en in de hele Unie geldig zijn, zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad (4). Het naast elkaar bestaan van en het evenwicht tussen merkenstelsels op nationaal en Unieniveau vormt in feite een hoeksteen van het Uniebeleid inzake de bescherming van intellectuele eigendom.


(4) In aansluiting op de mededeling van de Commissie van 16 juli 2008 over een strategie inzake industriële-eigendomsrechten voor Europa heeft de Commissie een diepgaande evaluatie van de algemene werking van het merkenstelsel in Europa als geheel verricht, waarbij het niveau van de Unie en het nationale niveau zijn behandeld,

alsmede de onderlinge betrekkingen tussen beide.


(5) In zijn conclusies van 25 mei 2010 over de toekomstige herziening van het merkenstelsel in de Europese Unie heeft de Raad de Commissie gevraagd voorstellen in te dienen voor de herziening van Verordening (EG) nr. 207/2009 en Richtlijn 2008/95/EG. De herziening van de richtlijn moet maatregelen omvatten die deze meer in overeenstemming brengen met Verordening (EG) nr. 207/2009, waardoor op minder gebieden binnen het merkenstelsel in Europa in zijn geheel verschillen zouden bestaan, terwijl de nationale bescherming van merken als een aantrekkelijke optie voor aanvragers behouden blijft. Hierbij moet de complementaire relatie tussen het Uniemerkenstelsel en nationale merkenstelsels worden gewaarborgd.

(6) De Commissie concludeerde in haar mededeling van 24 mei 2011 met als titel „Een eengemaakte markt voor intellectuele-eigendomsrechten” dat om te voldoen aan de toegenomen vraag van belanghebbenden naar steeds snellere, kwaliteitsvollere en eenvoudigere inschrijvingsstelsels die ook consistenter, gebruiksvriendelijker, beter toegankelijk voor het publiek en meer technologisch actueel zijn, het merkenstelsel in de Unie in zijn geheel moet worden gemoderniseerd en aangepast aan het internettijdperk.

(7) Uit raadplegingen en evaluaties ten behoeve van deze richtlijn is gebleken dat er, ondanks de vorige gedeeltelijke harmonisatie van nationale wetgevingen gebieden resteren waar verdere harmonisatie een positief effect op concurrentievermogen en groei zou kunnen hebben.

(8) Om bij te dragen tot de beoogde bevordering en totstandbrenging van een goed functionerende interne markt en de verkrijging en bescherming van merken in de Unie te vereenvoudigen ten bate van de groei en het concurrentievermogen van Europese ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, is het noodzakelijk verder te gaan dan het beperkte toepassingsgebied van de met Richtlijn 2008/95/EG tot stand gebrachte onderlinge aanpassing en deze aanpassing uit te breiden naar andere aspecten van het materiële merkenrecht inzake merken die door middel van inschrijving overeenkomstig Verordening (EG) nr. 207/2009 worden beschermd.

(9) Om de inschrijving van merken in de hele Unie te vereenvoudigen en gemakkelijker te beheren, is het van wezenlijk belang om niet alleen bepalingen van materieel recht onderling aan te passen, maar ook procedurele regels. Daarom moeten de belangrijkste procedurele regels op het gebied van merkinschrijving in de lidstaten en binnen het Uniemerkenstelsel met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Wat de procedures op grond van het nationale recht betreft, is het voldoende algemene beginselen vast te stellen en het aan de lidstaten over te laten meer specifieke regels op te stellen.

(10) Het is essentieel om ervoor te zorgen dat ingeschreven merken in alle lidstaten dezelfde wettelijke bescherming genieten. In overeenstemming met de ruimere bescherming die wordt verleend aan Uniemerken die bekend zijn in de Unie, moet ook op nationaal niveau ruimere bescherming worden verleend aan alle ingeschreven merken die in de betrokken lidstaat bekend zijn.

(11) Deze richtlijn mag de lidstaten de bevoegdheid niet ontnemen om door gebruik verkregen merken te blijven beschermen, maar moet deze merken enkel in aanmerking nemen wat betreft hun verhouding tot door inschrijving verkregen rechten.

(12) Het doel van deze aanpassing kan alleen worden bereikt indien de verkrijging en het behoud van het recht op een ingeschreven merk in alle lidstaten in beginsel afhankelijk wordt gesteld van identieke voorwaarden.

(13) Hiertoe moet een niet-limitatieve opsomming van tekens worden vastgesteld die een merk kunnen vormen, mits die tekens de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden van die van andere ondernemingen. Om aan de doelstellingen van het inschrijvingsstelsel voor merken te voldoen, te weten het waarborgen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur, is het ook van wezenlijk belang voor te schrijven dat het teken op een duidelijke, nauwkeurige, autonome, gemakkelijk toegankelijke, begrijpbare, duurzame en objectieve wijze kan worden weergegeven. Een teken moet daarom in elke passende vorm weergegeven kunnen worden met algemeen beschikbare technologie, en dus niet noodzakelijk met grafische middelen, zolang de weergave in dat opzicht voldoende garanties biedt.

(14) De gronden voor weigering of nietigverklaring betreffende het merk zelf, waaronder het ontbreken van onderscheidend vermogen, of betreffende conflicten tussen het merk en oudere rechten, moeten voorts limitatief worden opgesomd, ook al zijn zij deels facultatief, zodat de lidstaten deze in hun wetgeving kunnen handhaven of opnemen.

(15) Om ervoor te zorgen dat de beschermingsniveaus die de Uniewetgeving en het nationale recht aan geografische aanduidingen verlenen, in de hele Unie eenvormig en volledig worden toegepast bij het onderzoek van absolute en relatieve weigeringsgronden, moet deze richtlijn voor geografische aanduidingen dezelfde bepalingen bevatten als Verordening (EG) nr. 207/2009. Voorts is het passend ervoor te zorgen dat de absolute weigeringsgronden worden verruimd naar beschermde traditionele aanduidingen voor wijnen en gegarandeerde traditionele specialiteiten.

(16) De door het ingeschreven merk verleende bescherming, waarvan de functie met name is het merk als aanduiding van herkomst te waarborgen, moet absoluut zijn wanneer het merk gelijk is aan het overeenstemmende teken en de waren of diensten dezelfde zijn. De bescherming moet ook gelden wanneer het merk overeenstemt met het teken en de waren of diensten soortgelijk zijn. Het begrip overeenstemming moet in samenhang met het gevaar van verwarring worden uitgelegd. Het gevaar van verwarring, dat van vele factoren afhangt en met name van de bekendheid van het merk op de markt, van de vraag in hoeverre associatie mogelijk is met het gebruikte of ingeschreven teken, van de mate van overeenstemming tussen het merk en het teken en van de aangeduide waren of diensten, moet de grondslag voor de bescherming vormen. De wijze waarop verwarringsgevaar kan worden vastgesteld, en in het bijzonder de bewijslast dienaangaande, moet worden bepaald in het nationaal procesrecht, waaraan deze richtlijn geen afbreuk mag doen.

(17) Ter wille van de rechtszekerheid en met het oog op volledige overeenstemming met het voorrangsbeginsel, op grond waarvan een ingeschreven ouder merk voorrang krijgt op later ingeschreven merken, moet worden bepaald dat de handhaving van aan een merk verbonden rechten geen afbreuk doet aan de rechten die houders vóór de datum van indiening of voorrang van het merk hebben verkregen. Deze benadering is in overeenstemming met artikel 16, lid 1, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom van 15 april 1994 („TRIPS-overeenkomst”).

(18) Er moet worden bepaald dat een inbreuk op een merk alleen kan worden vastgesteld indien wordt geconstateerd dat het inbreuk makende merk of teken in het economisch verkeer wordt gebruikt voor het onderscheiden van waren of diensten. Het gebruik van het teken voor andere doeleinden dan het onderscheiden van waren of diensten moet aan de bepalingen van het nationale recht onderworpen zijn.

(19) Het begrip „merkinbreuk” moet ook zien op het gebruik van het teken als handelsnaam of een soortgelijke aanduiding, voor zover dat gebruik plaatsvindt met het oog op het onderscheiden van waren of diensten.

(20) Ter wille van de rechtszekerheid en met het oog op volledige overeenstemming met specifieke Uniewetgeving moet worden bepaald dat de merkhouder een derde moet kunnen verbieden gebruik te maken van een teken in vergelijkende reclame wanneer deze reclame in strijd is met Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).


(21) Om de merkenbescherming te verbeteren en namaak doeltreffender te bestrijden, en op een wijze die strookt met de internationale verplichtingen van de lidstaten in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), in het bijzonder artikel V van de Wereldovereenkomst voor tarieven en handel (General Agreement on Tariffs and Trade — GATT) over vrijheid van doorvoer, en, wat generieke geneesmiddelen betreft, de door de WTO-ministerconferentie op 14 november 2001 in Doha aangenomen „Verklaring over de TRIPS-overeenkomst en de volksgezondheid”, moet de houder van een merk kunnen verhinderen dat derden in het economische verkeer waren binnenbrengen in de lidstaat waar het merk is ingeschreven zonder dat deze daar in het vrije verkeer worden gebracht, wanneer deze waren uit derde landen afkomstig zijn en zonder toestemming een merk dragen dat gelijk of in wezen gelijk is aan het voor deze waren ingeschreven merk.

(22) Daartoe moet het voor houders van merken mogelijk zijn het binnenbrengen van inbreukmakende waren en de plaatsing ervan in alle douanesituaties, waaronder doorvoer, overlading, opslag in een entrepot, vrije zones, tijdelijke opslag, actieve veredeling of tijdelijke invoer, te verhinderen, zelfs wanneer deze waren niet voor de markt van de betrokken lidstaat zijn bestemd. Bij douanecontroles moeten de douaneautoriteiten, ook op verzoek van de houders van rechten, gebruikmaken van de bevoegdheden en de procedures die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6). In het bijzonder moeten de douaneautoriteiten de nodige controles uitvoeren op basis van risicoanalysecriteria.

(23) Om de noodzaak van doeltreffende handhaving van het merkenrecht te verenigen met het voorkomen van hinder voor de vrije handel in legitieme waren, moet het recht van de houder van het merk vervallen wanneer de aangever of de houder van de waren tijdens de daaropvolgende procedure die wordt ingeleid bij de rechterlijke of andere autoriteit die bevoegd is tot het nemen van een beslissing over de vraag of inbreuk op het ingeschreven merk is gemaakt, het bewijs kan leveren dat de houder van het ingeschreven merk niet gerechtigd is het op de markt brengen van de waren in het land van de eindbestemming te verbieden.

(24) Artikel 28 van Verordening (EU) nr. 608/2013 bepaalt dat een houder van het recht aansprakelijk is voor schade jegens de houder van de waren, onder meer indien achteraf wordt vastgesteld dat de betrokken waren geen inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht.

(25) Er moeten passende maatregelen worden genomen om te zorgen voor een vlotte doorvoer van generieke geneesmiddelen. Met betrekking tot internationale generieke benamingen (international non-proprietary names — INN), als wereldwijd erkende generieke namen voor werkzame stoffen in farmaceutische producten, is het essentieel om rekening te houden met de bestaande beperkingen aan de uitwerking van merkenrechten. Bijgevolg mag de houder van een merk niet het recht hebben derden, op basis van gelijkenissen tussen de INN voor de werkzame stof in de geneesmiddelen en het merk, te verhinderen waren op de markt te brengen in een lidstaat waar het merk is ingeschreven, zonder dat deze daar in het vrij verkeer worden gebracht.

(26) Om houders van ingeschreven merken in staat te stellen namaak doeltreffender te bestrijden, moet hun het recht worden verleend het aanbrengen van een inbreukmakend merk en bepaalde daaraan voorafgaande voorbereidende handelingen te verbieden.

(27) De door een merk verleende uitsluitende rechten mogen de houder niet het recht verlenen het gebruik door derden te verbieden van tekens of aanduidingen die op billijke wijze en dus volgens eerlijke gebruiken in nijverheid en handel worden gebruikt. Om voor handelsnamen en merken gelijke voorwaarden te creëren, rekening houdend met het feit dat aan handelsnamen geregeld onbeperkte bescherming tegen jongere merken wordt verleend, moet dat gebruik uitsluitend geacht worden het gebruik van de persoonsnaam van de derde te omvatten. Verder moet ook een dergelijk gebruik van beschrijvende of niet-onderscheidende aanduidingen in het algemeen worden toegestaan. Voorts mag de houder niet gerechtigd zijn het billijke en eerlijke gebruik van het merk te verbieden wanneer dit gebruik bedoeld is ter identificatie of aanduiding van waren of diensten als die van de houder. Gebruik van een merk door derden om de aandacht van de consument te vestigen op de wederverkoop van authentieke waren die oorspronkelijk door of met de toestemming van de houder van het merk in de Unie waren verkocht, moet als billijk worden beschouwd wanneer dit gebruik tevens strookt met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Gebruik van een merk door derden met het oog op artistieke expressie moet als billijk worden beschouwd wanneer dit gebruik tevens strookt met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Voorts moet deze richtlijn worden toegepast op een wijze die de volledige inachtneming van fundamentele rechten en vrijheden, en in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting, waarborgt.

(28) Het beginsel van het vrij verkeer van goederen houdt in dat de houder van een merk niet gerechtigd mag zijn het gebruik daarvan door een derde te verbieden voor waren die in de Unie door hemzelf of met zijn toestemming onder het merk in de handel zijn gebracht, tenzij de houder gegronde redenen kan aanvoeren om zich tegen verdere verhandeling van de waren te verzetten.

(29) Ter wille van de rechtszekerheid en zonder de houder van een ouder merk onredelijk in zijn belangen te schaden, moet worden bepaald dat deze niet langer de nietigverklaring kan eisen noch zich kan verzetten tegen het gebruik van een jonger merk dan het zijne waarvan hij geruime tijd bewust het gebruik heeft gedoogd, tenzij het jongere merk te kwader trouw is aangevraagd.

(30) Ter wille van de rechtszekerheid en ter vrijwaring van legitiem verkregen merkenrechten, is het, zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat een jonger merk niet kan worden tegengeworpen aan een ouder merk, passend en noodzakelijk te bepalen dat houders van oudere merken niet gerechtigd mogen zijn een weigering of nietigverklaring van een jonger merk te verkrijgen of zich te verzetten tegen het gebruik van een jonger merk, indien het jongere merk werd verkregen op een tijdstip waarop het oudere merk nietig of vervallen kon worden verklaard, bijvoorbeeld omdat het nog geen onderscheidend vermogen door gebruik had verkregen of indien het oudere merk niet aan het jongere merk niet kon worden tegengeworpen omdat niet aan de noodzakelijke voorwaarden was voldaan, bijvoorbeeld wanneer het oudere merk nog geen bekendheid had verworven.

(31) Merken voldoen alleen aan hun doelstelling dat zij waren of diensten onderscheiden en consumenten in staat stellen gefundeerde keuzes te maken, wanneer zij daadwerkelijk op de markt worden gebruikt. Een gebruiksvoorwaarde is ook noodzakelijk om het totale aantal in de Unie ingeschreven en beschermde merken en bijgevolg het aantal conflicten daartussen te verminderen. Daarom is het van essentieel belang te bepalen dat een ingeschreven merk ook daadwerkelijk dient te worden gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, of, indien het niet binnen vijf jaar vanaf de datum van voltooiing van de inschrijvingsprocedure daarvoor wordt gebruikt, dat het mogelijk dient te zijn het vervallen te verklaren.

(32) Bijgevolg moet een ingeschreven merk slechts worden beschermd voor zover het daadwerkelijk wordt gebruikt en mag een ingeschreven ouder merk de houder daarvan niet het recht geven oppositie tegen een jonger merk in te stellen of dat merk nietig te laten verklaren wanneer die houder zijn merk niet normaal gebruikt. Voorts moeten lidstaten bepalen dat een merk in een inbreukprocedure niet kan worden ingeroepen indien ten gevolge van een exceptie is vast komen te staan dat het merk vervallen kan worden verklaard of, indien de vordering tegen een jonger recht wordt ingesteld, vervallen had kunnen worden verklaard op het tijdstip waarop het jongere recht is verkregen.

(33) Het is passend te bepalen dat wanneer voor een Uniemerk de anciënniteit is ingeroepen van een nationaal merk of van een merk dat ingeschreven is uit hoofde van een internationale overeenkomst die in een lidstaat van toepassing is, en daarna van het merk dat aan de anciënniteitsvordering ten grondslag ligt, afstand is gedaan of het merk is komen te vervallen, de geldigheid van dat merk nog steeds kan worden aangevochten. Het merk moet alleen kunnen worden aangevochten in situaties waarin het nietig of vervallen had kunnen worden verklaard op het tijdstip waarop het uit het register werd geschrapt.

(34) Ter wille van de samenhang en om de commerciële exploitatie van merken in de Unie te bevorderen, moeten de regels voor merken als vermogensbestanddelen voor zover nodig worden aangepast aan de reeds bestaande regels voor Uniemerken en moet worden voorzien in voorschriften inzake afstand en overdracht, licentieovereenkomsten, zakelijke rechten en gedwongen tenuitvoerlegging.

(35) Collectieve merken zijn een nuttig instrument gebleken voor het promoten van waren of diensten met specifieke gemeenschappelijke kenmerken. Daarom dienen nationale collectieve merken aan hetzelfde soort regels te worden onderworpen als die welke op collectieve Uniemerken van toepassing zijn.

(36) Teneinde de toegang tot merkenbescherming te verbeteren en te vergemakkelijken en de rechtszekerheid en juridische voorspelbaarheid te vergroten, moet de procedure voor de inschrijving van merken in de lidstaten doeltreffend en transparant zijn en soortgelijke regels volgen als die welke op Uniemerken van toepassing zijn.

(37) Ter wille van de rechtszekerheid inzake de omvang van merkenrechten en teneindede toegang tot merkbescherming te vergemakkelijken, moeten de aanduiding en indeling van waren en diensten waarop een aanvraag voor een merk betrekking heeft, in alle lidstaten dezelfde regels volgen en worden aangepast aan de op Uniemerken toepasselijke regels. Teneinde de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers in staat te stellen de omvang van de gewenste merkbescherming uitsluitend aan de hand van de aanvraag vast te stellen, moet de aanduiding van waren en diensten voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn. De gebruikte algemene bewoordingen moeten zo worden uitgelegd dat zij alleen betrekking hebben op waren en diensten die duidelijk onder de letterlijke betekenis van een bewoording vallen. Ter wille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moeten de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom er in onderlinge samenwerking naar streven een lijst op te stellen waarin hun respectieve administratieve praktijken met betrekking tot de classificatie van waren en diensten worden weergegeven.

(38) Met het oog op een effectieve merkenbescherming moeten de lidstaten een doeltreffende administratieve oppositieprocedure beschikbaar stellen, die ten minste de houder van oudere merkenrechten en eenieder die krachtens het toepasselijke recht gemachtigd is de uit een beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding voortvloeiende rechten uit te oefenen, de mogelijkheid biedt zich te verzetten tegen de aanvraag om inschrijving van een merk. Daarnaast moeten de lidstaten, om doeltreffende middelen te verstrekken waarmee merken vervallen of nietig kunnen worden verklaard, voorzien in een administratieve procedure voor vervallen- of nietigverklaring, en dit binnen de langere omzettingstermijn van zeven jaar vanaf de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(39) Het is wenselijk dat de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom onderling en met het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie samenwerken op alle gebieden met betrekking tot de inschrijving en het beheer van merken, teneinde de convergentie van praktijken en instrumenten te bevorderen, zoals de oprichting en actualisering van gemeenschappelijke of onderling verbonden gegevensbanken en portalen voor raadpleging en recherche. Verder moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun bureaus in het kader van hun activiteiten met elkaar en met het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie samenwerken op alle andere gebieden die relevant zijn voor de bescherming van merken in de Unie.

(40) Deze richtlijn mag de toepassing van andere rechtsregels van de lidstaten op merken, zoals die betreffende oneerlijke mededinging, burgerlijke aansprakelijkheid of bescherming van de consument, niet uitsluiten.

(41) De lidstaten zijn gebonden door het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom („het Verdrag van Parijs”) en de TRIPS-overeenkomst. Deze richtlijn moet volledig stroken met dat verdrag en die overeenkomst. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen van de lidstaten die uit dat verdrag en die overeenkomst voortvloeien. In voorkomend geval moet artikel 351, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie toepassing vinden.

(42) Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk een goed functionerende interne markt aanmoedigen en tot stand brengen, en de inschrijving, het beheer en de bescherming van merken in de Unie bevorderen ten bate van groei en concurrentievermogen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(43) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) regelt de verwerking van persoonsgegevens die in de lidstaten plaatsvindt in het kader van deze richtlijn.

(44) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (8) geraadpleegd en heeft op 11 juli 2013 advies uitgebracht.


(45) De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht moet worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijn materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijn.

(46) Deze richtlijn laat de krachtens richtlijn 2008/95/EG op de lidstaten rustende verplichtingen onverlet met betrekking tot de in deel B van bijlage I bij Richtlijn 2008/95/EG gestelde termijn voor omzetting in nationaal recht van Richtlijn 89/104/EEG van de Raad (9),


HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

(1) PB C 327 van 12.11.2013, blz. 42.

(2) Standpunt van het Europees Parlement van 25 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 10 november 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 15 december 2015.

(3) Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 299 van 8.11.2008, blz. 25).

(4) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1).

(5) Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21).

(6) Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15).

(7) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(8) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(9) Eerste Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40 van 11.2.1989, blz. 1).