Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken

Print this page

BESLUIT VAN 16 OKTOBER 2014 HOUDENDE NADERE REGELS OVER HET UITVOEREN VAN EEN ZORGVULDIG ONDERZOEK IN VERBAND MET DE RICHTLIJN NR. 2012/28/EU INZAKE BEPAALDE TOEGESTANE GEBRUIKSWIJZEN VAN VERWEESDE WERKEN (BESLUIT ZORGVULDIG ONDERZOEK VERWEESDE WERKEN)

Staatsblad 2014, 399


Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.


Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 8 juli 2014 nr. WJZ/652892 (10433), directie Wetgeving en Juridische Zaken;


Gelet op artikel 16p, eerste en vijfde lid, van de Auteurswet;


De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 8 oktober 2014, nr. W05.14.0235/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 oktober 2014, nr. WJZ/661749 (10433), directie Wetgeving en Juridische Zaken;


Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. zorgvuldig onderzoek: zorgvuldig onderzoek naar de rechthebbende als bedoeld in artikel 16o, eerste lid, onder b, van de Auteurswet;
b. organisatie: voor het publiek toegankelijke bibliotheek, onderwijsinstelling, museum of publieke media-instelling als bedoeld in Hoofdstuk 2 van de Mediawet 2008, alsmede een archief of instelling voor cinematografisch of audiovisueel erfgoed dat of die niet het behalen van een direct of indirect economisch of commercieel voordeel nastreeft;
c. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 2
Bij een zorgvuldig onderzoek worden voor de volgende categorieën van werken in ieder geval de volgende bronnen geraadpleegd
a. voor gepubliceerde boeken:
1°. de nationale bibliotheekverzameling van de Koninklijke Bibliotheek, bedoeld in artikel 1.5, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en catalogi van openbare bibliotheken en bibliotheken van universiteiten;
2°. databanken van verenigingen van uitgevers en schrijvers;
3°. databanken en registers van schrijvers, artiesten en hun houders van auteursrechten;
4°. de databank van het internationaal standaardnummer voor boeken en andere databanken die in druk verschenen boeken catalogiseren;
5°. databanken van de desbetreffende organisaties voor collectief auteursrechtenbeheer, organisaties die reproductierechten beheren in het bijzonder; en
6° databanken en registers die virtuele internationale trefwoordenlijsten en toegankelijke registers van informatie over rechten en verweesde werken omvatten;
b. voor kranten, magazines, dagbladen en tijdschriften:
1°. de bronnen genoemd onder a, onderdelen 1 en 5;
2°. de databank voor periodieke publicaties van het internationaal standaardnummer voor seriële publicaties; en
3°. databanken van verenigingen van uitgevers, auteurs en journalisten;
c. voor visuele werken, met inbegrip van kunstvoorwerpen, fotografie, illustraties, vormgeving, architectuur, schetsen van de laatstgenoemde werken en andere dergelijke werken die opgenomen zijn in boeken, dagbladen, kranten en tijdschriften of andere werken:
1°. de bronnen genoemd onder a en b;
2°. databanken van verenigingen van makers van visuele werken;
3°. databanken van de desbetreffende organisaties voor collectief auteursrechtenbeheer, voor visuele kunsten in het bijzonder en met inbegrip van organisaties die reproductierechten beheren; en
4°. voor zover van toepassing databanken van beeld- of fotoagentschappen;
d. voor audiovisuele werken en fonogrammen:
1°. het media-archief dat door een door Onze Minister aangewezen instelling op grond van de Mediawet 2008 in stand wordt gehouden;
2°. databanken van verenigingen van producenten of van andere relevante verenigingen die bij deze werken een specifieke categorie van rechthebbenden vertegenwoordigen;
3°. databanken van instellingen voor cinematografisch of audiovisueel erfgoed en openbare bibliotheken;
4°. databanken met desbetreffende standaarden en identificatiecodes zoals internationaal standaardnummer voor audiovisueel materiaal, internationale standaardcode voor muziekwerken en internationale standaardcode voor geluidsopnamen;
5°. databanken van de desbetreffende organisaties voor collectief auteursrechtenbeheer, in het bijzonder voor auteurs, uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en audiovisuele producenten; en
6°. informatie op de verpakking van het werk waaronder aftitelingslijsten of medewerkerslijsten.

Artikel 3
1. Na het uitvoeren van een zorgvuldig onderzoek verstrekt een organisatie aan Onze Minister de gegevens, bedoeld in artikel 16p, vijfde lid, van de Auteurswet.
2. Onze Minister kan nadere regels stellen over de aan te leveren gegevens en over de wijze van aanlevering.

Artikel 4
Dit besluit treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 5
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken.


Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.[1]


Wassenaar, 16 oktober 2014


Willem-Alexander


De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker


Uitgegeven de achtentwintigste oktober 2014


De Minister van Veiligheid en Justitie,
I.W. Opstelten



Nota van toelichting

I. Algemeen deel

1. Inleiding

Dit besluit voorziet in de vaststelling van de bronnen als bedoeld in artikel 16p, eerste lid, van de Auteurswet, en in de aanwijzing van een nationale instantie, zoals bedoeld in artikel 16p, vijfde lid, van de Auteurswet.


Dit besluit is vastgesteld ter implementatie van de Richtlijn 2012/28/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 (verder: de richtlijn). Deze Richtlijn beoogt de digitale ontsluiting te vergemakkelijken van bepaalde auteursrechtelijk beschermde werken en nabuurrechtelijk beschermde prestaties die opgenomen zijn in de verzameling van voor het publiek toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen en musea, alsmede archieven, instellingen voor audiovisueel en cinematografisch erfgoed en publieke omroeporganisaties (hierna allen gezamenlijk aangeduid als: erfgoedorganisaties).


Wanneer erfgoedorganisaties auteursrechtelijk beschermde werken willen reproduceren of (online) beschikbaar willen stellen, dan is in beginsel de voorafgaande toestemming van de rechthebbenden van deze werken vereist.


Wanneer het, na het te goeder trouw uitvoeren van een zorgvuldig onderzoek conform de in de richtlijn gestelde criteria, niet mogelijk is gebleken om de rechthebbende(n) van een werk te achterhalen wordt gesproken van een verweesd werk. Dit verweesde werk kan volgens de richtlijn worden gereproduceerd en (online) beschikbaar worden gesteld zonder toestemming daarvoor van de rechthebbende(n).


Het zorgvuldig onderzoek dient voorafgaand aan de reproductie of het (online) beschikbaar stellen van het werk of fonogram plaats te vinden. De bronnen die voor elke categorie van werken of fonogrammen in kwestie geschikt zijn, worden volgens de richtlijn door elke lidstaat in overleg met rechthebbenden en gebruikers bepaald, en omvatten ten minste de in de bijlage bij de richtlijn opgesomde relevante nationale bronnen.


Om het gebruik van verweesde werken zonder de toestemming van de rechthebbende(n) mogelijk te maken, zijn de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten gewijzigd.[2] Met de wijziging van de Auteurswet is geregeld dat als na een zorgvuldig onderzoek geen rechthebbende kan worden achterhaald, een erfgoedorganisatie het werk zonder toestemming van de rechthebbende op bepaalde wijze kan gebruiken. In dit besluit is uitgewerkt welke bronnen moeten worden geraadpleegd om te kunnen spreken van een zorgvuldig onderzoek, aan wie de resultaten van dat onderzoek gemeld moeten worden en hoe die melding dient plaats te vinden.


De richtlijn bevat geen verplichting voor erfgoedinstellingen om werken te reproduceren of (online) ter beschikking te stellen. De richtlijn creëert slechts de mogelijkheid om, indien de inspanningen een rechthebbende te vinden zonder resultaten blijven, toch rechtmatig gebruik te kunnen maken van de werken. De noodzaak een zorgvuldig onderzoek uit te voeren vloeit derhalve niet voort uit de richtlijn, maar uit het feit dat het om auteursrechtelijk beschermde werken gaat die een erfgoedorganisatie wil reproduceren of (online) beschikbaar wil stellen. De omvang van de zoektocht hangt sterk af van het type werk en van de hoeveelheid betrokken rechthebbenden.

2. Nationale lijst van bronnen
In het kader van de implementatie van de richtlijn is het vereist om per lidstaat een lijst vast te stellen van bronnen die geraadpleegd moeten worden bij een zorgvuldig onderzoek. De bijlage bij de richtlijn geeft het minimum hiervoor aan. Voor de opstelling van de lijst van bronnen zijn de erfgoedinstellingen en de collectieve rechtenorganisaties geconsulteerd.


Dit besluit regelt specifiek te raadplegen bronnen voor het betrokken auteursrechtelijk beschermde werk. Dit laat uiteraard onverlet het belang van algemene bronnen en internetzoekmachines voor het achterhalen van de auteursrechthebbenden. Opgemerkt wordt dat het begrip «auteursrechthebbenden» kan samenvallen met de «maker», maar bij oudere werken zijn vaak de rechtsopvolgers van belang. Ook algemene genealogische bronnen kunnen daarom van belang zijn om rechthebbenden van verweesde werken te vinden. Bij de bronnenlijst is aangesloten op de indeling van werken die de bijlage van de richtlijn hanteert, de volgende categorieën werken worden onderscheiden:


a. gepubliceerde boeken;
b. kranten, magazines, dagbladen en tijdschriften;
c. visuele werken, met inbegrip van kunstvoorwerpen, fotografie, illustraties, vormgeving, architectuur, schetsen van de laatstgenoemde werken en andere dergelijke werken die opgenomen zijn in boeken, dagbladen, kranten en tijdschriften of andere werken;
d. audiovisuele werken en fonogrammen.


Uit schriftelijke en mondelinge inbreng van de rechthebbenden en de erfgoedinstellingen bleek dat zij belang hechten aan enerzijds e een gedetailleerde omschrijving van bronnen met verwijzingen naar concrete databanken en websites, maar anderzijds ook een overzichtelijke en praktische bronnenlijst wensen. Hieraan is tegemoet gekomen door in het besluit de algemene soorten bronnen te vermelden en de gedetailleerde verwijzingen naar concrete databanken en websites via de website van het nationaal loket aan te bieden. Daarvoor is gekozen in verband met het volgende.


De bedoeling van de richtlijn is dat voor een bepaalde categorie werk alle relevante bronnen worden geraadpleegd waarmee redelijkerwijs de rechthebbende achterhaald kan worden. Het noemen van bijvoorbeeld websites die geraadpleegd moeten worden zou hier echter geen recht aan doen, omdat een actueel limitatieve lijst hier niet van te geven is en deze constant aan wijziging onderhevig zou zijn. Daarom zijn in het besluit zelf alleen de soorten bronnen vermeld en wordt daarnaast een lijst met concrete vindplaatsen van de bronnen (databanken en websites) opgesteld, welke via de website van het nationaal loket openbaar toegankelijk zal zijn.


Wat betreft de soorten bronnen kunnen grofweg vier soorten worden onderscheiden.


1. de omvangrijke en internationaal bekende bronnen als de (in de richtlijn opgenomen) databases, zoals WATCH (Writers, Artists and the Copyright Holders), ISBN (International Standard Book Number), VIAF (Virtual International Authority Files), ARROW (Accessible Registries of Rights Information and Orphan Works), ISSN (International Standard Serial Number), IMDb (International Movie Database), ISAN (International Standard Music Work Code), en ISRC (International Standard Recording Code).
2. De databanken van collectieve beheerorganisaties, zoals de databanken van Stichting Reprorecht, Stichting PRO, Stichting LIRA, Stichting Pictoright en van andere organisaties voor collectief auteursrechtenbeheer.
3. Databanken van de Koninklijke Bibliotheek, het Instituut voor Beeld en Geluid, en Eye, die gezien de aard en omvang van hun collecties van belang zijn bij het uitvoeren van een zorgvuldige zoektocht naar rechthebbenden.
4. De meer sectorspecifieke databanken van organisaties zoals het Nederlandse Uitgeversverbond en de Vereniging van Schrijvers en Vertalers, fotoagentschappen, verenigingen van producenten en andere relevante verenigingen die een specifieke categorie van rechthebbende vertegenwoordigen.


Ter ondersteuning van de zorgvuldige zoektocht zal – zoals gezegd – op de website van het nationaal loket een lijst met concrete vindplaatsen worden vermeld. Deze website zal regelmatig worden ververst op basis van input van rechthebbenden en erfgoedinstellingen. Wel geldt dat het uitvoeren van een zorgvuldig onderzoek ten allen tijde de verantwoordelijkheid van de erfgoedinstellingen zelf blijft. Het is aan henzelf om te bepalen welke concrete databanken en websites relevant zijn voor het desbetreffende werk. De website biedt een indicatie van hetgeen een instelling mag verwachten ten aanzien van een zorgvuldige zoektocht, maar moet niet beschouwd worden als een limitatieve lijst met vindplaatsen.


Een jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn zal een evaluatie van de implementatie van de richtlijn plaats vinden. Hierbij zal ook de uitvoering daarvan worden geëvalueerd, waarbij wordt gekeken naar het functioneren van het nationaal loket en de selectie van bronnen.

3. Nationaal loket
Op grond van de richtlijn dient elke lidstaat een nationaal loket aan te wijzen voor het melden van de resultaten van de zorgvuldige zoektocht door erfgoedorganisaties. De taak van het nationaal loket is enerzijds om aanspreekbaar te zijn voor de genoemde organisaties en de resultaten van de zorgvuldige zoektocht in ontvangst te kunnen nemen. Anderzijds heeft het nationaal loket tot taak om deze ontvangen informatie door te geleiden naar het internationaal loket bij het Harmonisatiebureau voor de interne markt (The Office for Harmonization in the Internal Market (OHIM) gevestigd in Alicante (Spanje). Het betreft hier louter het doorgeven van de ontvangen informatie, niet de verificatie ervan.


De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor het nationaal loket dat wordt belegd bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed dat onder het Ministerie van OCW resorteert. Deze organisatie heeft veel kennis en ervaring op het gebied van digitalisering van erfgoed, en een belangrijke rol in het nationale erfgoedveld en binnen het netwerk «Digitale Collectie». Dit netwerk bestaat, naast de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tevens uit het Nationaal Archief, het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en de Koninklijke Bibliotheek. Dit netwerk is van belang in relatie tot de diversiteit aan bronnen in andere erfgoeddomeinen binnen Nederland, zoals bibliotheken en audiovisuele werken en fonogrammen. Daarnaast is dit netwerk ook van belang vanwege de aansluiting bij internationale netwerken als Europeana.

4. Melden van resultaat van een zoektocht
Erfgoedorganisaties houden bij welke bronnen in het kader van het onderzoek zijn geraadpleegd en welke informatie hieruit is voortgekomen. Op grond van artikel 16p, vijfde lid, van de Auteurswet moet een organisatie na het uitvoeren van een zorgvuldig onderzoek de volgende gegevens aan het nationaal loket doorgeven:


a. de resultaten van het zorgvuldig onderzoek dat door de organisatie is verricht en dat tot de conclusie heeft geleid dat het werk verweesd is;
b. de wijze waarop het werk zal worden gebruikt;
c. de contactgegevens van de organisatie die het resultaat meldt; en
d. voor zover van toepassing, iedere wijziging in de status van het werk.


Artikel 16p van de Auteurswet biedt de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur deze gegevens nader uit te werken. Een inhoudelijke uitwerking wordt vooralsnog niet nodig geacht. Hooguit zal een concretisering worden voorgeschreven van bijvoorbeeld de aan te leveren contactgegevens van de organisatie. Die nadere regels zullen bij ministeriële regeling worden vastgesteld, bijvoorbeeld in de vorm van de vaststelling van een formulier voor aanlevering van de gegevens.

5. Administratieve lasten
Bij de voorbereiding van dit besluit is nagegaan of sprake is van administratieve lasten, en zo ja, hoe deze zo beperkt mogelijk kunnen blijven. Als administratieve lasten worden aangemerkt de kosten die gepaard gaan met het aanleveren van de gegevens als bedoeld in artikel 16p, vijfde lid, van de Auteurswet bij het nationaal loket. De gevolgen hiervan zijn in kaart gebracht met behulp van het standaardkostenmodel (SKM) voor de administratieve lasten. Hierbij dient te worden vermeld dat het om een zeer grove schatting gaat. De richtlijn verplicht immers niet tot het plegen van een zorgvuldig onderzoek, maar stelt deze uitsluitend als voorwaarde voor het reproduceren of het ter beschikking stellen van een auteursrechtelijk beschermd werk door een erfgoed- of omroeporganisatie zonder toestemming daarvoor van de rechthebbende. Omdat het hierbij om een nieuwe auteursrechtexceptie gaat zijn er nog geen ervaringscijfers bekend. De erfgoedorganisaties hebben ook zelf aangegeven niet te kunnen inschatten hoeveel van hen gebruik zullen gaan maken van de exceptie.


Daarom is bekeken wat de lasten zijn voor één instelling bij digitalisering en (online) ter beschikking stellen van één auteursrechtelijk beschermd werk. Hierbij is aangenomen dat het aanmelden van de gegevens 10 minuten in beslag zal nemen, omdat het om het aanleveren van feitelijke gegevens gaat waar de instelling over beschikt. Verder is uitgegaan van het tarief dat voor OCW-instellingen geldt, te weten 45 euro per uur. Dit komt neer op 7,5 euro per instelling per werk.

6. Uitvoerbaarheid
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zal de taken van het nationaal loket uitvoeren. Voor het bijhouden van de lijst met vindplaatsen van bronnen zal zij input inwinnen van de rechthebbenden en de erfgoed- en onderwijsinstellingen in het kader van de richtlijn. Hiermee wordt gewaarborgd dat de lijst actueel en effectief blijft en dat deze op voldoende draagvlak berust. Voor het doorgeleiden van de resultaten van de zorgvuldige zoektochten zal zij gebruik kunnen maken van de technische infrastructuur en de standaardmodellen van het Europees harmonisatiebureau voor de interne markt (OHIM).

7. Transponeringstabel bij het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken voor de implementatie van Richtlijn 2012/28/EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken (PbEU 2012, L 299)
Voor een volledige transponeringstabel van de omzetting van richtlijn 2012/28/EU wordt verwezen naar het slot van de memorie van toelichting bij de wet tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn nr. 2012/28/EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken (Kamerstukken II 2013/14, 33 892, nr. 3). In onderstaande tabel is slechts aangegeven welke bepalingen van de richtlijn met dit besluit zijn omgezet.

 

 

Artikel richtlijn    Artikel onderhavig besluit                 Opmerking
Artikel 3, tweede lid, in combinatie met de bijlage    Artikel 2 Zie voor een nadere toelichting op de wijze waarop de bijlage in dit besluit is verwerkt de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.
Artikel 2, vijfde lid    Artikel 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van aanlevering van gegevens.


II. Artikelsgewijs deel

Artikel 1
Voor de leesbaarheid van dit besluit zijn de begrippen zorgvuldig onderzoek en organisatie gedefinieerd. In de begripsomschrijving van beide begrippen is teruggegrepen naar hetgeen in artikel 16o,eerste lid, van de Auteurswet is geregeld. Bij het zorgvuldig onderzoek is verwezen naar onderdeel b van het eerste lid van artikel 16o. Bij organisatie is de opsomming van organisaties opgenomen die staat vermeld in de aanhef van het eerste lid van artikel 16o. Dit zijn de organisaties die op grond van de Auteurswet gebruik kunnen maken van de exceptie bij verweesde werken. Daaraan zijn de publieke omroeporganisaties toegevoegd waarop de exceptie overeenkomstig artikel 17 voor bepaalde werken ook van toepassing is. De regels rond het zorgvuldig onderzoek in dit besluit gelden voor beide soorten organisaties.

Artikel 2
Dit artikel vermeldt de bronnen die geraadpleegd moeten worden voordat sprake kan zijn van een zorgvuldig onderzoek. Bij de opsomming is zoveel mogelijk de bijlage met minimumbronnen bij de richtlijn gevolgd. Allereerst zijn de bronnen net als in de richtlijn in vier categorieën werken opgesplitst:

 

 

 

 

 

a. gepubliceerde boeken;
b. kranten, magazines, dagbladen en tijdschriften;
c. visuele werken, met inbegrip van kunstvoorwerpen, fotografie, illustraties, vormgeving, architectuur, schetsen van de laatstgenoemde werken en andere dergelijke werken die opgenomen zijn in boeken, dagbladen, kranten en tijdschriften of andere werken;
d. audiovisuele werken en fonogrammen.


Vervolgens zijn per categorie werk de te raadplegen bronnen opgesomd. Ten opzichte van de bijlage bij de richtlijn zijn hierbij de verwijzingen naar concrete (Engelstalige) databanken in algemene Nederlandse omschrijvingen omgezet.


Gepubliceerde boeken. Onderdeel 1 komt overeen met onderdeel a van de bijlage bij de richtlijn bij deze categorie. Het wettelijk depot in Nederland bevindt zich bij de Koninklijke Bibliotheek. De catalogi van te raadplegen bibliotheken worden gevormd door de openbare bibliotheken en de universiteitsbibliotheken. Trefwoordenlijsten zijn niet overgenomen uit de richtlijn. Deze komen overeen met catalogi bij bibliotheken in Nederland. De onderdelen 2 tot en met 6 komen overeen met de onderdelen b tot en met e in de bijlage bij de richtlijn. Hierbij is onderdeel c voor de duidelijkheid opgesplitst in twee onderdelen (3 en 4). De bronnen zijn ontdaan van de Engelse benamingen.


Kranten, magazines, dagbladen en tijdschriften. Onderdeel 1 komt overeen met de onderdelen b, c en e bij deze categorie in de bijlage bij de richtlijn. In dit besluit is hier verwezen naar de bronnen bij gepubliceerde boeken omdat deze bronnen feitelijk overeenkomen. Onderdelen 2 en 3 komen overeen met de onderdelen a en d in de bijlage bij de richtlijn bij deze categorie.

Visuele werken, met inbegrip van kunstvoorwerpen, fotografie, illustraties, vormgeving, architectuur, schetsen van de laatstgenoemde werken en andere dergelijke werken die opgenomen zijn in boeken, dagbladen, kranten en tijdschriften of andere werken. De hier genoemde bronnen onder 1 tot en met 4 zijn gelijk aan de bronnen bij deze categorie in de bijlage bij de richtlijn. Hierbij is voor de duidelijkheid nog expliciet als bron vermeld databanken van verenigingen van makers van visuele werken. Deels kunnen deze databanken overlappen met de bronnen genoemd onder a en b, maar dit is niet altijd het geval.


Audiovisuele werken en fonogrammen. Onderdeel 1 is een concretisering van het wettelijk depot dat is genoemd in onderdeel a bij deze categorie werken in de bijlage bij de richtlijn. Feitelijk gaat het hier om het Instituut voor Beeld en Geluid. Onderdeel 2 is een samenvoeging van de onderdelen b en g in de bijlage bij de richtlijn. De onderdelen 3 tot en met 6 komen tot slot overeen met de onderdelen c tot en met f.

Artikel 3
De resultaten van een zorgvuldig onderzoek worden gemeld bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zodat deze de gegevens weer door kan geven aan het Europese harmonisatiebureau. Het beheer van de website waar een ieder terecht kan met de resultaten wordt beheerd door de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed.


De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan nadere regels stellen over de aan te leveren gegevens en de wijze van aanlevering. Het gaat hierbij om uitvoeringstechnische zaken die het best bij ministeriële regeling vastgesteld kunnen worden.

Artikel 4
De richtlijn moet op 27 oktober 2014 door Nederland zijn geïmplementeerd. Vanwege deze verplichting wordt afgeweken van het beleid van vaste verandermomenten. Publicatie van dit besluit vindt plaats op dezelfde dag als de wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten die in verband met de implementatie vereist is.


De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker


[1] Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

[2] Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn nr. 2012/28/EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken; ingediend bij koninklijke boodschap van 10 maart 2014, Kamerstukken II 2013/14, 33 892.