Octrooi voor bluspost niet nieuw en inventief t.o.v. memo Rijkswaterstaat

19-03-2015 Print this page
IEPT20150317, Hof Den Haag, Doebros v Rijkswaterstaat
(Met dank aan Ewoud Caspers, Octrooibureau Vriesendorp & Gaade)

Geen reden om procedure te schorsen i.v.m. oppositie bij EOB: procedure bevindt zich na ruim 2 jaar nog in beginfase en geen versnelling verzocht. Onvoldoende onderbouwd dat memo Rijkswaterstaat niet echt. Memo behoort tot stand van techniek: geen geheimhoudingsplicht. Memo (en daarin geïncorporeerde Richtlijnen 1992) openbaart expliciet alle kenmerken van conclusie 1 en impliciet conclusie 2 en 3. Indien niet alle kenmerken van conclusie 2 en 3 worden geopenbaard in memo, zijn deze niet inventief. Ook als memo niet tot stand van techniek behoorde is octrooi niet nieuw vanwege brief aan Rijkswaterstaat die alle kenmerken van het octrooi openbaart. Onvoldoende onderbouwd dat procedure moet worden aangemerkt als niet-inbreukverweer.


OCTROOIRECHT
 

Vervolg op IEPT20130731. Doebros is houdster van het Europese octrooi voor een “fire extinguishing post” (bluspost). Tegen de verlening van het octrooi is door zowel Rijkswaterstaat als Ajax Chubb Varel oppositie bij het EOB ingesteld. In eerste aanleg is de gevorderde vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi toegewezen, naar aanleiding van een memo van Rijkswaterstaat, dat alle kenmerken van het octrooi zou openbaren.

 

Het hof ziet net zoals de rechtbank geen reden om de procedure te schorsen in verband met de lopende oppositieprocedure bij het Europees Octrooibureau. Hierbij is van belang dat de oppositie zich na ruim twee jaar nog in het beginstadium bevindt en Doebros geen versnelling van de procedure heeft verzocht. Ook speelt mee dat het hof van oordeel is dat het octrooi niet geldig is, ook niet in beperkte vorm  volgens een van de door Doebros ingestelde hulpverzoeken.

 

Het hof oordeelt dat Doebros onvoldoende heeft onderbouwd dat het Memo van Rijkswaterstaat niet echt is. Het Memo moet worden aangemerkt als behorend tot de stand van de techniek, omdat het vóór de prioriteitsdatum openbaar toegankelijk was. Het Memo vermeldt niet dat de inhoud ervan vertrouwelijk moet worden behandeld en uit de inhoud van het Memo kan niet worden afgeleid dat de ontvanger van het Memo (Ajax de Boer) aan een expliciete of impliciete geheimhoudingsplicht was gebonden. Ook verzet de aard van het tussen Rijkswaterstaat en Ajax de Boer gevoerde overleg zich tegen het aannemen van een impliciete geheimhoudingsplicht. Uit de stukken blijkt dat de overheid er met haar besprekingen met Ajax de Boer op uit was de markt van toeleveranciers van blusposten te vergroten. Daar past niet bij dat Rijkswaterstaat de verdere verspreiding van het Memo heeft willen verhinderen.

 

Het hof oordeelt dat alle kenmerken van conclusie 1 van het octrooi in het Memo en de daarin geïncorporeerde Richtlijnen 1992 direct en ondubbelzinnig worden geopenbaard, waardoor het octrooi niet nieuw is. De kenmerken van conclusie 2 en 3 volgen niet expliciet uit het memo, maar worden daardoor wel impliciet openbaard. De vakman begrijpt dat de blusmiddelen die bestemd zijn voor het publiek, juist vanwege de omvang van de brandslaghaspel, meer ruimte innemen dan de in het memo genoemde voor de brandweer bestemde blusmiddelen. Daarom zullen de deuren in grootte daarop aangepast moeten worden. Dat de deur die het publieksdeel afsluit dan breder dient te zijn dan de brandslanghaspel, zoals voorgeschreven in conclusie 3, zal de vakman ook onderkennen.

 

Indien wordt geoordeeld dat de maatregelen van conclusie 2 en 3 niet impliciet in het Memo zijn geopenbaard dan zijn deze – uitgaande van het Memo als meest nabije stand van de techniek – in elk geval niet inventief te achten. De gemiddelde vakman die zich gesteld ziet voor het probleem dat de uit het Memo bekende bluspost (ingevolge de Richtlijnen 1992) met deuren moet worden afgesloten, zodanig dat alleen het voor de brandweer bestemde deel visueel is afgeschermd, zal zonder inventieve arbeid tot de oplossing komen om de kast af te sluiten met deuren van verschillende breedte.

 

Voor zover wordt geoordeeld dat het Memo voor de prioriteitsdatum niet tot de stand van de techniek behoorde, geldt volgens het hof dat het octrooi evenmin nieuw te achten is, uitgaande van een brief van 13 maart 2000 aan Rijkswaterstaat. Deze brief, met daarin geïncorporeerde tekening, openbaart alle kenmerken van conclusie 1, 2 en 3 van het octrooi.

 

Het incidentele beroep van Rijkswaterstaat faalt. Het is onvoldoende duidelijk geworden dat de onderhavige procedure moet worden aangemerkt als vooruitgeschoven niet-inbreuk verweer in reactie op een dreigende inbreukvordering van Doebros, waardoor het hof, net zoals de rechtbank, geen grondslag aanwezig acht voor de toepasselijkheid van artikel 1019h Rv. De “wapper” brieven van Doebros zijn uitsluitend gericht aan de provincie en zien uitsluitend op een provinciale weg. Rijkswaterstaat heeft onvoldoende onderbouwd dat zij daarvoor verantwoordelijk is of aansprakelijk te stellen is, op grond waarvan zij de brieven als dreigend handhavend optreden kon zien.


IEPT20150317, Hof Den Haag, Doebros v Rijkswaterstaat
 

(kopie origineel vonnis)