Verordening Eenheidsoctrooi niet in strijd met Unierecht

06-05-2015 Print this page
IEPT20150505, HvJEU, Spanje v Parlement en Raad

Administratieve procedure voorafgaand aan eenheidsoctrooi verenigbaar met Unierecht: stelt slechts voorwaarden eenheidswerking vast van reeds overeenkomstig EOV verleend octrooi. Verordening kon worden gebaseerd op artikel 118 (1) VWEU: geschikt om verschillen bij octrooibescherming te voorkomen en derhalve gericht op eenvormige bescherming. Geen misbruik van bevoegdheid. Vaststelling hoogte jaartaksen en aandeel in verdeling jaartaksen door lidstaten niet in strijd met artikel 291(2) VWEU: betreft uitvoering van juridisch bindende Unierechtelijke handeling in de zin van artikel 291(1) VWEU, welke door lidstaten moeten worden uitgevoerd. Geen schending arrest Meroni/Hoge Autoriteit: Uniewetgever heeft geen uitvoeringsbevoegdheden gedelegeerd aan deelnemende lidstaten of aan het EOB. Hof in artikel 263 VWEU procedure niet bevoegd zich over rechtmatigheid van door lidstaten gesloten internationale overeenkomst of handeling nationale autoriteit uit te spreken.  

 

OCTROOIRECHT – EENHEIDSOCTROOI

 

Spanje vordert in deze zaak nietigverklaring van de Verordening Eenheidscoctrooi (nr. 1257/2012).

 

Uit het perscommuniqué: “Spanje betoogt in het bijzonder dat de administratieve procedure die voorafgaat aan de afgifte van het Europees octrooi niet rechtmatig is in het licht van het Unierecht. Gesteld wordt dat die procedure ontsnapt aan rechterlijke toetsing waarmee de juiste en uniforme toepassing van het Unierecht en de bescherming van de grondrechten kunnen worden gewaarborgd, wat strijdig is met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming.

 

Het Hof aanvaardt dit argument van Spanje niet en wijst erop dat de verordening geenszins tot doel heeft een kader te scheppen, ook niet gedeeltelijk, voor de voorwaarden voor de verlening van Europese octrooien, welke voorwaarden uitsluitend door het EOV worden geregeld, en dat het evenmin zo is dat de verordening de in het EOV vervatte procedure voor de verlening van Europese octrooien in het Unierecht integreert. De verordening stelt immers slechts vast onder welke voorwaarden een reeds door het Europees Octrooibureau overeenkomstig het EOV verleend Europees octrooi op verzoek van de octrooihouder eenheidswerking kan krijgen en wat die eenheidswerking inhoudt.

 

Spanje voert ook aan dat artikel 118, eerste alinea, VWEU (Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie), dat ziet op eenvormige bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten in de hele Unie, niet de juiste rechtsgrondslag is voor de vaststelling van de verordening.

 

Het Hof overweegt in dit verband dat eenheidsoctrooibescherming geschikt is om te voorkomen dat in de deelnemende lidstaten verschillen ontstaan bij de octrooibescherming en derhalve gericht is op een eenvormige bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten op het grondgebied van die staten.

 

Spanje komt voorts op tegen het feit dat aan de deelnemende lidstaten, in het kader van een beperkte commissie van de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie, de bevoegdheid is toegekend de hoogte van de jaartaksen vast te stellen en het aandeel in de verdeling van die taksen te bepalen.

 

Het Hof geeft op dit punt aan dat volgens het VWEU de lidstaten alle maatregelen van intern recht nemen die nodig zijn ter uitvoering van juridisch bindende handelingen van Unierecht. Bovendien moeten hoe dan ook de deelnemende lidstaten, en niet de Commissie of de Raad, alle maatregelen nemen die nodig zijn ter uitvoering van die taken, aangezien de Unie, in tegenstelling tot haar lidstaten, geen partij is bij het EOV. Het Hof voegt hieraan toe dat de Uniewetgever geen hem krachtens het Unierecht toekomende uitvoeringsbevoegdheden heeft gedelegeerd aan de deelnemende lidstaten of aan het Europees Octrooibureau.”


IEPT20150505, HvJEU, Spanje v Parlement en Raad
 

(curia-versie)