Van aanbieder toegang wifi mag worden verlangd dat hij verhindert dat derden auteursrechtelijk beschermde werken toegankelijk maken

16-09-2016 Print this page
IEPT20160915, HvJEU, Mc Fadden v Sony

Het aanbieden van gratis toegang tot een communicatienetwerk is een ”dienst van de informatiemaatschapij” wanneer deze dienst wordt verricht om reclame te maken. Het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk moet al worden geacht te zijn verricht als de toegang waarmee wordt gezorgd voor de vereiste uitvoering van de informatiedoorgifte niet het technische, automatische en passieve kader te buitengaat  zonder dat er aan extra voorwaarde dient te zijn voldaan. Artikel 14 lid 1 onder b van richtlijn 2000/31 niet analoog van toepassing op artikel 12 lid 1 zelfde richtlijn. Niet mogelijk schadevergoeding te vorderen wanneer toegang tot netwerk is gebruikt om inbreuk op zijn rechten te maken. De overheid van een lidstaat mag van een aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk verlangen dat hij verhindert dat derden een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk via dat netwerk voor het publiek toegankelijk maakt.

AUTEURSRECHT

Het gaat in deze zaak om de vraag in hoeverre de aanbieder van een internetaansluiting aansprakelijk is voor auteursrechtinbreuk door een derde die gebruik heeft gemaakt van deze internetaansluiting. Mc Fadden exploiteert een draadloos lokaal internet waarmee in de nabijheid van zijn onderneming gratis en anoniem toegang mogelijk is. Hij maakt hiervoor gebruik van een telecommunicatieonderneming. De toegang tot dit netwerk was bewust niet beveiligd om potentiele klanten op zijn bedrijf te attenderen. Rond 4 september 2010 is er een muziekwerk via het netwerk van Mc Fadden gratis ter beschikking van het publiek gesteld. Sony is producent van dat werk en houdt Mc Fadden aansprakelijk en vordert onder andere een schadevergoeding.

De vraag is of Mc Fadden aansprakelijk is voor de auteursrechtinbreuk. De verwijzende rechter stelt het Hof een negental vragen.

Het Hof verklaart voor recht:

  • Artikel12, lid1, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn „elektronische handel”), gelezen in samenhang met artikel2, onder a), van deze richtlijn en met artikel1, punt2, vanrichtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20juli 1998, moet aldus worden uitgelegd dat een dienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die wordt verricht door de exploitant van een communicatienetwerk en inhoudt dat dit netwerk gratis ter beschikking van het publiek wordt gesteld, een „dienst van de informatiemaatschappij” in de zin van eerstgenoemde bepaling vormt wanneer hij door de betrokken dienstverlener wordt verricht om reclame te maken voor door hem verkochte goederen of aangeboden diensten.
  • Artikel12, lid1, van richtlijn 2000/31 moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling bedoelde dienst, bestaande in het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk, reeds moet worden geacht te zijn verricht wanneer de toegang het kader van het technisch, automatisch en passief proces waarmee wordt gezorgd voor de vereiste uitvoering van de informatiedoorgifte, niet te buiten gaat, zonder dat dient te zijn voldaan aan enige andere extra voorwaarde.
  • Artikel12, lid1, van richtlijn 2000/31 moet aldus worden uitgelegd dat de voorwaarde van artikel14, lid1, onder b), van deze richtlijn niet naar analogie van toepassing is op artikel12, lid1.
  • Artikel12, lid1, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met artikel2, onder b), van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat er, naast de in die bepaling vermelde voorwaarde, geen andere voorwaarden bestaan waaraan een dienstverlener die toegang tot een communicatienetwerk verschaft, is onderworpen.
  • Artikel12, lid1, van richtlijn 2000/31 moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een persoon die door de schending van zijn rechten op een werk is benadeeld, jegens een aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk schadevergoeding kan vorderen omdat een toegang tot dat netwerk door derden is gebruikt om inbreuk op zijn rechten te maken, alsook de vergoeding van de kosten van ingebrekestelling en de gerechtskosten die hij met het oog op de schadevordering heeft gemaakt. Daarentegen moet die bepaling aldus moet worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staat dat die persoon jegens een aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk van wie de diensten zijn gebruikt om die inbreuk te plegen, vordert dat de voortzetting van die inbreuk wordt verboden, alsook de betaling van de kosten van ingebrekestelling en de gerechtskosten, wanneer die vorderingen gericht zijn of aansluiten op de vaststelling van een bevel door een nationale autoriteit of rechterlijke instantie op grond waarvan het die aanbieder wordt verboden het voortduren van die inbreuk mogelijk te maken.
  • Artikel12, lid1, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met artikel12, lid3, van die richtlijn, moet, gelet op de uit de bescherming van de grondrechten voortvloeiende eisen alsmede op de voorschriften van de richtlijnen 2001/29 en 2004/48, aldus worden uitgelegd dat het in beginsel niet in de weg staat aan de vaststelling van een bevel dat, zoals het in het hoofdgeding aan de orde zijnde bevel, van de aanbieder van toegang tot een communicatienetwerk waarmee het publiek een verbinding met het internet tot stand kan brengen, onder verbeurte van een dwangsom, verlangt dat hij verhindert dat derden een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk of delen daarvan, via die internetverbinding, voor het publiek toegankelijk kunnen maken op een internetsite voor file-sharing (peer-to-peer), wanneer deze aanbieder kan kiezen van welke technische maatregelen hij gebruikmaakt om te voldoen aan dat bevel, en dit ook wanneer die keuze beperkt is tot uitsluitend de maatregel die erin bestaat de internetaansluiting te beveiligen met een wachtwoord, voor zover de gebruikers van dat netwerk verplicht zijn hun identiteit op te geven om het vereiste wachtwoord te krijgen, en dus niet anoniem kunnen handelen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

 

IEPT20160915, HvJEU, Mc Fadden v Sony

(Curia-versie)

Zie ook:
De prejudiciele vragen
Conclusie A-G Szpunar