Het gebruik van een individueel Uniemerk als keurmerk is geen normaal gebruik

09-06-2017 Print this page
IEPT20170608, HvJEU, WF Gozze Frottierweberei v Verein Bremer Baumwollborse

Gebruik individueel Uniemerk als keurmerk is geen normaal gebruik. Wel normaal gebruik is betreft het gebruik van dat merk als daardoor de consument de waarborg wordt geboden dat de betrokken waren afkomstig zijn van dezelfde onderneming en dat deze waren zijn vervaardigd onder de controle van deze onderneming die kan worden geacht in te staan voor de kwaliteit daarvan. Een individueel merk  kan op grond van artikel Artikel 52, lid 1, onder a), en artikel 7, lid 1, onder g) 207/2009, niet nietig worden verklaard als de merkhouder niet regelmatig kwaliteitscontroles uitvoert bij zijn licentienemers. Een merk kan nietig verklaard worden als de inschrijving als zodanig misleidend is. De bepalingen van 207/2009 betreffende de collectieve Uniemerken kunnen niet mutatis mutandis worden toegepast op de individuele Uniemerken.

 

MERKENRECHT

Voor Engels zie IPPT.eu

Verein Bremer Baumwollbörse is een in 1872 opgerichte belangenvereniging van katoenhandelaren. Zij is houdster van een op 22-06-2007 aangevraagd Gemeenschapsbeeldmerk (gestileerde bloem van de katoenplant in zwart/wit) dat op 22-05-2008 is ingeschreven, onder meer voor weefsels en textielproducten.

Zij verleent licenties voor gebruik van het teken aan bedrijven in de textielsector waarvoor de producten van die bedrijven aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Verweerster heeft het recht dit te controleren maar in de praktijk komt dat slechts in uitzonderlijke gevallen voor.



Gözze verhandelt handdoeken met het keurmerk op het etiket, maar is geen licentienemer van de VBB.












VBB heeft een inbreukvordering tegen Gözze ingesteld. Volgens Gözze is het teken 'bloem van katoenplant' louter beschrijvend en mist het ieder onderscheidend vermogen. Het teken kan volgens Gözze niet als herkomstaanduiding dienen en het is niet binnen de gestelde termijn van art 15 Uniemerkenverordening normaal gebruikt door VBB.
 

De verwijzende rechter is het met de rechter in eerste instantie eens dat merk en teken in hoge mate overeenstemmen, alleen de kleur is anders. Echter, het publiek ziet in de bloem van de katoenplant bovenal een “kwaliteitslabel” en op deze manier zou kunnen worden geoordeeld dat het gebruik van teken en merk niets zegt over de herkomst van de betrokken producten. Volgens deze redenering zou kunnen worden geconcludeerd dat de rechten van VBB op het merk vervallen moeten worden verklaard wegens “niet normaal gebruik”, in de zin van artikel 15 lid 1 verordening 207/2009.

 

De verwijzende rechter legt het Hof vragen voor. Zie voor de vragen het bericht op Boek9.nl van 4 februari 2016.

 

Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het gebruiken van een Uniemerk als keurmerk als normaal gebruik van dat Uniemerk kan worden aangemerkt, zodat de houder van dat merk gebruik door een derde kan verbieden omdat er gevaar van verwarring zou ontstaan.

 

Het Hof beschouwt onder normaal gebruik niet het gebruik van een Uniemerk als keurmerk. Wel onder normaal gebruik beschouwt het Hof het aanbrengen van dat merk als daardoor de consument de waarborg wordt geboden dat de betrokken waren afkomstig zijn van dezelfde onderneming en dat deze waren zijn vervaardigd onder de controle van deze onderneming die kan worden geacht in te staan voor de kwaliteit daarvan. In dit geval kan de houder van het merk ook optreden tegen verwarringwekkend gebruik van het teken door een derde.

 

De tweede vraag wordt in tweeën gedeeld:

 

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of, volgens artikel 52 lid 1 sub a in combinatie met artikel 7 lid sub g van verordening 207/2009 (misleiding) een individueel merk nietig kan worden verklaard wanneer de merkhouder niet door regelmatige kwaliteitscontroles bij zijn licentienemers, het publiek verzekert dat de kwaliteitsverwachtingen die het publiek aan dit teken verbindt, juist zijn.

 

Naar het oordeel van het Hof kan een individueel merk niet nietig worden verklaard als de merkhouder niet regelmatig kwaliteitscontroles uitvoert bij zijn licentienemers. Het is aan de verwijzende rechter of de inschrijving van het merk van VBB “bloem van de katoenplant” als zodanig de consument kan misleiden. Op welke wijze VBB na de inschrijving de kwaliteitscontroles bij de licentienemers beheert is dienaangaande irrelevant.

 

De derde vraag strekt er in wezen toe te vernemen of de bepalingen betreffende de collectieve Uniemerken uit verordening 207/2009 mutatis mutandis kunnen worden toegepast op individuele merken.

 

Het Hof oordeelt van niet. Er bestaat in de verordening een strikte afbakening tussen de artikelen die betrekking hebben op de individuele merken en de artikelen die betrekking hebben op de collectieve merken, omdat de bij deze artikelen ingevoerde voorschriften zoals bijvoorbeeld het voorschrift van artikel 67 met betrekking tot het gebruiksreglement van het merk, specifieke voorwaarden zijn voor de expliciete aanwijzing van het aangevraagde merk als collectief Uniemerk.

 

Het Hof verklaart voor recht:

 

1)      Artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk moet aldus worden uitgelegd dat het aanbrengen van een individueel Uniemerk, door de houder ervan of met zijn instemming, op waren als keurmerk niet kan worden beschouwd als een gebruik daarvan als merk dat onder het begrip „normaal gebruik” in de zin van deze bepaling valt. Het aanbrengen van dat merk levert evenwel een dergelijk normaal gebruik op indien daardoor tevens en tegelijkertijd de consument de waarborg wordt geboden dat de betrokken waren afkomstig zijn van eenzelfde onderneming en dat deze waren zijn vervaardigd onder controle van deze onderneming die kan worden geacht in te staan voor de kwaliteit ervan. In dat geval kan de houder van dat merk op grond van artikel 9, lid 1, onder b), van deze verordening verbieden dat een derde een overeenstemmend teken op identieke waren aanbrengt, indien daardoor gevaar voor verwarring bij het publiek kan ontstaan.

2)      Artikel 52, lid 1, onder a), en artikel 7, lid 1, onder g), van verordening nr. 207/2009 moeten aldus worden uitgelegd dat een individueel merk niet nietig kan worden verklaard – door deze bepalingen samen toe te passen – op grond dat de merkhouder niet door regelmatige kwaliteitscontroles bij zijn licentienemers waarborgt dat de kwaliteitsverwachtingen die het publiek aan dit teken verbindt, juist zijn.

3)      Verordening nr. 207/2009 moet aldus worden uitgelegd dat de bepalingen ervan betreffende de collectieve Uniemerken niet mutatis mutandis kunnen worden toegepast op de individuele Uniemerken.
 

NB: de Gemeenschapsmerkenverordening (207/2009) is gewijzigd bij de Uniemerkenverordening (2015/2424). Gelet op de datum van de feiten van het hoofdgeding werd bovenstaande prejudiciële verwijzing echter onderzocht in het licht van verordening 207/2009 zoals deze voor bovengenoemde wijziging van kracht was.

 

IEPT20170608, HvJEU, WF Gozze Frottierweberei v Verein Bremer Baumwollborse

 

C-689/15 - ECLI:EU:C:2017:434

 

Zie ook:

 

Prejudiciële vragen

Conclusie A-G