Nationaal recht toepasselijk op opeising Uniemerk indien het om niet in artikel 18 GMeV geregelde situatie gaat

23-11-2017 Print this page
IEPT20171123, HvJEU, Benjumea Bravo de Laguna v Torras Ferrazzuolo

Nationaal recht toepasselijk op de opeising van een Uniemerk indien de betrokken situatie niet een onder artikel 18 GMeV vallende situatie betreft.

 

MERKENRECHT

 

Prejudiciële vragen van de Tribunal Supremo (hoogste rechtelijke instantie, Spanje). Op 24 januari 2011 heeft Benjumea Bravo de Laguno een aanvraag ingediend voor het beeldteken “SHOWER GREEN”, dat op 29 augustus 2011 is ingeschreven als Uniebeeldmerk. Torras Ferrazzuolo heeft onder meer een vordering tot revindicatie van de eigendom op dat merk ingesteld op grond van artikel 18 Gemeenschapsmerkenverordening (GMeV), omdat hij van oordeel is dat hij de rechtmatige houder van het merk is. De vordering werd in eerste aanleg afgewezen, maar in hoger beroep werd de vordering wel toegewezen. De hoger beroepsrechter was van oordeel dat artikel 18 enkel ziet op het geval van een gemachtigde of vertegenwoordiger die niet loyaal is en dat daarom artikel 2 van de nationale Spaanse merkenwet moest worden toegepast op de vordering tot revindicatie. De verwijzende Tribunal Supremo heeft een prejudiciële vraag gesteld over dit alles in strijd is met het Unierecht. Het Hof van Justitie EU oordeelt dat dit niet het geval is.

 

Het Hof van Justitie EU beantwoordt de vraag als volgt:

 

“De artikelen 16 en 18 van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het [Uniemerk] moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan de toepassing op een Uniemerk van een nationale bepaling als in het hoofdgeding, op grond waarvan een persoon die is benadeeld door de inschrijving van een merk waarvoor bij de aanvraag tot inschrijving werd gehandeld in strijd met zijn rechten of een wettelijke of contractuele verplichting niet werd nagekomen, het recht heeft de eigendom van het merk op te eisen, mits de betrokken situatie geen onder artikel 18 van die verordening vallende situatie is.”

 

IEPT20171123, HvJEU, Benjumea Bravo de Laguna v Torras Ferrazzuolo

 

C-381/16 – ECLI:EU:C:2017:889