Geen ‘voorbereidend materiaal’ als nog creatieve programmeerstappen nodig zijn

19-01-2018 Print this page
IEPT20180119, HR, DCC v Forax
(Met dank aan Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch en Gertjan Harryvan, De Brauw Blackstone Westbroek)

Geen onjuiste rechtsopvatting dat nog geen sprake is van ‘voorbereidend materiaal’ in de zin van artikel 1 Softwarerichtlijn indien nog een programmeerslag met creatieve stappen nodig is om van het materiaal een computerprogramma te maken. Hof mocht gelet op rapporten deskundigen oordelen dat nog geen sprake was van voorbereidend materiaal dat tot een reproductie van het computerprogramma of dat programma zelf kon leiden en dat stellingen dat dit wel zo was onvoldoende waren onderbouwd: uit stellingen DC c.s. niet af te leiden in hoeverre de functionele specificaties concrete oplossingen bieden voor genoemde programmeervraagstukken. Hof heeft kern verwijten inzake onrechtmatige daad onder oog gezien en hoefde niet op elke stelling uitdrukkelijk in te gaan. Hof moest voor het tot een correctie op de artikel 1019h Rv proceskostenveroordeling overging eerst vaststellen of het totaal van de door Forax opgevoerde kosten juist was.

 

AUTEURSRECHT - PROCESRECHT

 

Cassatie tegen het arrest van het hof Den haag van 2 februari 2016 (IEPT20160202), waarin onder meer werd geoordeeld dat Forax geen inbreuk maakte op het auteursrecht op tankkaart software en specificaties daarvan.

 

Een aantal onderdelen klagen over de uitleg van het begrip ‘voorbereidend materiaal’ in de zin van artikel 1(1) van de Softwarerichtlijn. Het hof zou hebben miskend dat in ieder stadium van het proces van totstandkoming van een computerprogramma creatieve stappen moeten worden gezet en dat alle in het ontwikkelproces van het computerprogramma vervaardigde producten behoren tot het ‘voorbereidend materiaal’. De Hoge Raad refereert aan twee arresten van het Hof van Justitie EU (Bezpečnostní softwaro-vá asociace, IEPT20101222 en SAS, IEPT20120502), waarin het HvJEU artikel 1 van de Softwarerichtlijn aldus heeft uitgelegd dat het uitdrukkingswijzen beschermt van een computerprogramma en het voorbereidend materiaal, die later respectievelijk tot reproductie van het computerprogramma of tot het computerprogramma zelf kunnen leiden. Het onderdeel berust dus op een onjuiste rechtsopvatting en het hof mocht oordelen dat geen sprake is van ‘voorbereidend materiaal’ ingeval nog een programmeerslag met creatieve stappen nodig is om van het materiaal een computerprogramma te maken. Het hof heeft hiermee volgens de Hoge Raad slechts tot uitdrukking willen brengen dat in een dergelijk geval niet kan worden gezegd dat het voorbereidend materiaal tot (reproductie van) het computerprogramma kan leiden.

 

Het oordeel van het hof dat het standpunt van DC C.S. dat de omzetting van de functionele specificaties in het DC-Functional Design 14.1 naar het computerprogramma niet meer behelst dan een technische vertaalslag of kleine stap nadere onderbouwing behoefde is niet onbegrijpelijk. Het hof was van oordeel dat gelet op de de geciteerde passages van de rapporten van Van Otterloo en Van Roosmalen nog geen sprake was van voorbereidend materiaal dat tot een reproductie van het computerprogramma of dat programma zelf kon leiden. Uit de stellingen van DC C.S. in appel valt volgens de Hoge Raad niet op te maken in hoeverre de functionele specificaties concrete oplossingen bieden voor de genoemde programmeervraagstukken. Het is daarom niet onbegrijpelijk dat het hof oordeelde dat onvoldoende onderbouwd was dat de omzetting naar het computerprogramma slechts een kleine stap behelsde.

 

Het derde onderdeel klaagt dat het oordeel van het hof dat geen sprake is van onrechtmatig handelen door Forax onvoldoende is gemotiveerd. De Hoge Raad gaat hier niet in mee. Het hof heeft de kern van de verwijten van DC C.S. onder ogen gezien, namelijk dat Forax op onrechtmatige wijze de kansen van DC C.S. op de markt hebben aangetast. Het hof hoefde niet elk van de genoemde stellingen uitdrukkelijk in zijn motivering te betrekken. Met betrekking tot de stelling van DC C.S. dat Forax de complete administratie van DCC Exploitation zou hebben ontvreemd en toegeëigend geldt dat dit in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. DC C.S. heeft echter niet duidelijk gemaakt dat en hoe zij door deze onrechtmatige daad de door hen gestelde schade hebben geleden. Dat het hof geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de vordering van DC C.S. tot afgifte van het voorbereidend materiaal wordt niet gevolgd, aangezien het hof deze vordering klaarblijkelijk en niet onbegrijpelijk verbonden heeft geacht met de auteursrechtelijke grondslag van de vorderingen van DC C.S..

 

Het onderdeel gericht tegen de proceskostenveroordeling slaagt. DC c.s. hebben gesteld dat de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling moet worden verlaagd met € 59.096,06, dat ten onrechte zou zijn opgegeven. Het hof oordeelde dat een gemengde grondslag aan de orde was voor de proceskostenveroordeling en ging voor de 1019h Rv-kosten uit van 50% van de totaal opgegeven kosten van € 211,700,21, waardoor € 105.850,-- in mindering werd gebracht. Omdat de gevorderde verlaging van € 59.096,06 volgens het hof binnen de vermindering van € 108.850 viel, kon het betoog van DC c.s. niet worden beschouwd als een zelfstandige en voldoende gemotiveerde betwisting van de kostenopgave. Hiermee heeft het hof volgens de Hoge Raad over het hoofd gezien dat het eerst moest vaststellen of het totaal van de door Forax opgevoerde kosten juist was, voordat het overging tot een correctie op deze kosten.

 

ECLI:NL:HR:2018:56

 

Deze uitspraak wordt besproken in de volgende webinars:

IE-update 1e kwartaal 2018

Auteursrecht 2018