Boete van € 50.000 voor niet-nakoming van onthoudingsverklaring m.b.t. lollyhouder

02-10-2018 Print this page
IEPT20180815, Rb Zeeland-West-Brabant, PVM v Bip Holland

€ 50.000 aan boetes verbeurd wegens schending Undertaking (10 overtredingen x €5.000). Uit artikel 3(a) van onthoudingsverklaring (“Undertaking”) blijkt dat Bip Holland vanaf 20 juli 2016 geen nieuwe overeenkomsten met andere partijen mocht sluiten voor verkoop lollyhouders: gelet op taalkundige uitleg, relevant dat Bip Holland PVM heeft verzocht bestaande contractuele verplichtingen te respecteren, terwijl PVM haar had gesommeerd om inbreukmakende lollyhouders te vernietigen, ook van belang dat Bip Holland zelf getal van een voorraad van 217.000 noemt in verband met haar lopende verplichtingen. Schending Undertaking door aangaan 10 transacties na 20 juli 2016. Geen schending Undertaking door in  voorraad houden lollyhouders die als gevolg van de tien transacties na 20 juli 2016 zijn verkocht: onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de leveringen op en na 1 oktober 2016 hebben plaatsgevonden, zoals verboden in de Undertaking. Dochtervennootschappen Bip Holland niet gebonden door Undertaking: taalkundige uitleg wijst daar niet op, aangezien enkel Bip Holland wordt genoemd, in fase voorafgaand aan totstandkoming Undertaking geen aanknopingspunten te vinden. 

 

OVEREENKOMSTEN

 

PVM is actief in de ontwikkeling, productie en commercialisatie van snoepgoed, waaronder Chupa Chups lolly’s. Eén van de Chupa Chups producten van PVM betreft de Chupa Chups mega lolly, een lollyhouder met daarin lolly’s verpakt in de vorm van een mega lolly. De vormgeving is beschermd als geregistreerd Gemeenschapsmodelrecht. PVM is ook auteursrechthebbende. In het voorjaar van mei 2016 constateert PVM dat Bip Holland lollyhouders met dessins van Angry Birds, Hello Kitty en Halloween op de markt heeft gebracht waarmee inbreuk wordt gemaakt het modelrecht van PVM. Partijen sluiten uiteindelijk een onthoudingsverklaring die door partijen wordt aangeduid als “Undertaking”. Volgens PVM is deze Undertaking geschonden door Bip Holland.

 

De rechtbank oordeelt dat artikel 3(a) van de Undertaking inhoudt dat Bip Holland vanaf 20 juli 2016 geen nieuwe overeenkomsten met andere partijen mocht sluiten voor de verkoop van de lollyhouders. Dit wordt afgeleid uit een taalkundige uitleg van het artikel en uit de omstandigheid dat Bip Holland PVM heeft verzocht haar bestaande contractuele verplichtingen te respecteren, terwijl PVM haar had gesommeerd om de inbreukmakende lollyhouders te vernietigen. Aangezien tien transacties zijn aangegaan na 20 juli 2016 is de Undertaking ten aanzien van die tien transacties geschonden. Het in voorraad houden van de lollyhouders die als gevolg van de tien transacties na 20 juli 2016 zijn verkocht is echter niet in strijd met de Undertaking, aangezien onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat de leveringen op en na 1 oktober 2016 hebben plaatsgevonden, zoals verboden is in de Undertaking.

 

Vervolgens wordt geoordeeld dat de dochtervennootschappen van Bip Holland niet aan de Undertaking gebonden zijn. Een taalkundige uitleg wijst daar niet op, aangezien enkel Bip Holland wordt genoemd. Ook wordt overwogen dat in de fase voorafgaand aan de totstandkoming van de Undertaking geen aanknopingspunten te vinden zijn die hierop duiden. PVM heeft zich naast het beroep op wanprestatie ook op een onrechtmatige daadsgrondslag beroepen, maar dit wordt buiten beschouwing gelaten gelet op artikel 23 Rv. De vorderingen I en II zijn zodanig specifiek gericht op wanprestatie dat de rechtbank niet in afwijking daarvan een verklaring voor recht worden gegeven dat Bip Holland een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Bip Holland wordt veroordeeld om een contractuele boete van € 50.000 (10 x € 5.000) te betalen voor de overtredingen.

 

IEPT20180815, Rb Zeeland-West-Brabant, PVM v Bip Holland

 

(kopie origineel vonnis)