Stad ‘Devin’ valt niet onder nietigheidsgrond inschrijving geografische benaming

28-11-2018 Print this page
IEPT20181025, GEU, Devin AD v EUIPO

Merkenrecht. Devin AD is exclusief exploitant van de waterreserves in het Bulgaarse stadje Devin. Devin AD heeft in 2011 de inschrijving van het Uniewoordmerk DEVIN verkregen voor klasse 32 (o.a. alcoholvrije dranken, mineraalwater, bronwater). De Kamer van Koophandel en industrie van Haskovo, Bulgarije, vorderde de nietigheid van het woordmerk op grond van de artikel 7, lid 1, onder c (aanduiding van productkenmerk), f (strijd met openbare orde) en g (misleiding van publiek) GMeV (zelfde artikel UMeV). De nietigverklaring is door de Kamer toegewezen om de reden dat “Devin voor een groot deel van het relevante publiek buiten Bulgarije een verband vertoont met de door het litigieuze merk aangeduide waren […] en in de ogen van dit publiek de geografische oorsprong van die waren kan aanduiden”. Devin AD gaat tegen de nietigverklaring in beroep.


Het beroep slaagt. Getoetst wordt of de Kamer van Beroep terecht heeft vastgesteld dat sprake is van een voldoende mate van herkenning van de stad Devin op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de gemiddelde consument van de Unie de term „devin” in verband brengt met een stad in Bulgarije. 
Het Gerecht overweegt als volgt. Met betrekking tot Bulgarije – het land waar het litigieuze merk volgens Devin onderscheidend vermogen heeft verkregen – wordt geoordeeld dat alhoewel de benaming Devin door de gemiddelde Bulgaarse consument wordt herkend als geografische benaming, dit in casu geenszins doorslaggevend is omdat het merk volgens verzoeker groot onderscheidend vermogen heeft verkregen en zelfs bekendheid heeft verkregen bij de gemiddelde Bulgaarse consument. Ook het octrooibureau van Bulgarije heeft erkend dat het woordmerk Devin bekend is, waarmee het zeer onwaarschijnlijk is dat dit merk niet ten minste een normaal onderscheidend vermogen heeft verkregen, aldus het Gerecht. Voor  buurlanden Griekenland en Roemenië wordt geoordeeld dat de gemiddelde consument in die landen ‘devin’ niet kent als geografische herkomstaanduiding. Ook voor de gemiddelde consument in de andere lidstaten van de Unie komt het Gerecht tot deze conclusie. 


“94 Bij zijn beoordeling moest het EUIPO overeenkomstig de in punt 24 hierboven aangehaalde rechtspraak bewijzen dat de geografische benaming in de betrokken kringen bekend is als plaatsaanduiding. In casu zij evenwel vastgesteld dat de geografische benaming Devin grotendeels onbekend is in de betrokken kringen, die bestaan uit gemiddelde consumenten. Het deel van het relevante publiek dat deze benaming kent als een geografische locatie, is slechts uiterst klein en verwaarloosbaar, hooguit één of enkele procenten. Bovendien lijkt dit percentage op het eerste gezicht lager dan het deel van het relevante publiek dat Devin kent als merk van mineraalwater.”


Het Gerecht kijkt vervolgens naar wat het bovenstaande betekent voor de beschikbaarheid van de geografische benamingen, gelet op het algemeen belang om dit type benamingen vrij beschikbaar te houden. In de eerste plaats beperkt artikel 12 GMeV (beperkingen aan gemeenschapsmerken) het uitsluitend recht van de merkhouder onder meer in gevallen dat gebruik wordt gemaakt van het merk als aanduiding van de plaats van herkomst. In de tweede plaats is de bescherming van het uitsluitende recht van de houder van een merk niet onvoorwaardelijk. Dat is volgens het Gerecht voldoende om de naam beschikbaar te houden voor gebruik van derden.


De vordering tot herziening wordt afgewezen nu het Gerecht in de huidige stand van het dossier zijn bevoegdheid niet kan uitoefenen. 


T-122/17 - ECLI:EU:T:2018:719