Bewijsopdrachten inzake inbreuk op merk/handelsnaam [handelsnaam 1]

01-04-2019 Print this page
IEPT20190130, Rb Rotterdam, Dansgroep

Geen misbruik van recht: enkele feit dat partijen gezamenlijk hadden besloten EV Entertainment opdracht te verlenen staat niet in de weg aan registratie merk door een van de opdrachtgevers. Geen rechtsverwerking: dat eiser die de [handelsnaam 1] bezigde sinds de oprichting van de groep tot 2016 geen enkel bezwaar heeft geuit tegen gebruik daarvan door anderen onvoldoende. Geen inbreuk op merk/handelsnaam [handelsnaam 1] in periode tot november 2012 en 2014 toen eiser deel uitmaakte van de dansgroep. Impliciete toestemming gebruik [handelsnaam 1] in periode november 2012 tot datum sommatiebrief eiser. Bewijsopdracht dat eiser vóór 6 januari 2016 heeft aangegeven dat [handelsnaam 1] niet mag worden gebruikt. Bewijsopdracht dat na sommatie van 6 januari 2016 inbreuk is gemaakt op merk/handelsnaam [handelsnaam 1].

 

PROCESRECHTHANDELSNAAMRECHT - MERKENRECHT

 

Eiser en gedaagde hebben beiden deel uitgemaakt van de in 2005 opgerichte dansgroep die onder de naam ‘[handelsnaam 1]’ optredens verzorgde. Naast partijen waren ook andere leden aan deze dansgroep verbonden. Eiser is op 14 november 2012 uit de dansgroep gestapt. Na dit vertrek zijn de optredens nog steeds onder de handelsnaam [handelsnaam 1] verzorgd. In 2014 is eiser tijdelijk teruggekeerd. Bij brief van 6 januari 2016 is gedaagde door eiser gesommeerd om zich per direct te onthouden van het zonder verdere toestemming van eiser diensten te verrichten onder de naam [handelsnaam 2].

 

Gedaagde heeft gesteld dat sprake is van misbruik van recht en rechtsverwerking, maar deze verweren falen. De rechtbank oordeelt dat vaststaat dat eiser van aanvang af tot november 2012 deel uitmaakte van de dansgroep en dat hij in 2014 (tijdelijk) in de groep is teruggekeerd en ook toen onder de naam [handelsnaam 1] is opgetreden. Voor de optredens gedurende deze periodes gaat de rechtbank ervan uit dat dit met instemming en dus met toestemming van eiser gebeurde, zodat van inbreuk op de rechten van eiser in deze periodes geen sprake kan zijn. Ten aanzien van de periode tussen november 2012 en 2014 wordt geoordeeld dat sprake is van impliciete toestemming in de zin van dat eiser in november 2012 vooralsnog akkoord ging met voortzetting van het optreden van de dansgroep onder de naam [handelsnaam 1], totdat nadere afspraken zouden zijn gemaakt. Deze afspraken zijn echter niet gemaakt en geen van beide partijen heeft hiertoe actie ondernomen.

 

Na de brief van eiser dat gedaagde de naam niet mocht gebruiken had zij zich echter moeten realiseren dat eiser niet langer akkoord ging met het gebruik van de naam, zodat voor zover sprake is geweest van optredens onder de naam [handelsnaam 1] na dat moment sprake is van inbreuk op het merkrecht van eiser. Het is echter nog niet komen vast te staan wanneer dit precies is gebeurd. Eiser krijgt de gelegenheid te bewijzen dat hij vóór 6 januari 2016 heeft aangegeven dat [handelsnaam 1] niet mag worden gebruikt.  Eiser krijgt verder de bewijsopdracht om aan te tonen dat na de sommatiebrief van 6 januari 2016 inbreuk is gemaakt op [handelsnaam 1].

 

IEPT20190130, Rb Rotterdam, Dansgroep

 

ECLI:NL:RBROT:2019:783